En dan bedoel ik niet mezelf, maar mijn aan de vaste lezers van deze column overbekende reusachtige huiskat. Meneer is zich in een paar maanden tijds anders gaan gedragen. Geen 'boemberdeboemberdeboem' meer op de trap. Geen indianengehuil meer in de badkuip. Geen narrig bonzen meer tegen de ruit, als zich daarbuiten rare beesten voordeden. Meneer werd steeds trager. En ik, dag en nacht bezig met mijn geschrijf, zag het wel, maar deed niets. Totdat ik ruw uit mijn slaap ontwaakte. Een scherpe nagel was aan mijn lip blijven hangen en de geur van bedorven kattenvoer drong in mijn neus. Vlak voor me zag ik dat enorme zwarte hoofd.
'M'wraaôuw!' riep Meneer.
Zoiets had hij nog nooit gedaan. Hij wilde me blijkbaar iets
duidelijk maken - maar wat? Ik deed die nacht geen oog meer dicht.
Ik kan mijn Meneer niet missen! Hij is pas dertien jaar! Katten kunnen
wel twintig worden, toch? Maakte ik mezelf niet gek, vroeg ik me af. Ik
dacht aan mijn moeder, die haar honden een uitgebreid gevoelsleven
toedichtte, terwijl buitenstaanders in één oogopslag zagen dat de half
mislukte bastaards alleen uit waren op vreten en rottigheid. Dus
misschien projecteerde ik mezelf wel in mijn kat. En ik had eens gelezen
dat zoiets helemaal niet mag van de Riagg.
Na twee nachten zonder slaap was ik in ieder geval redelijk gek aan het worden, die diagnose kon ik zelf wel stellen. Er moest iets gebeuren. Op oudejaarsavond besloot ik vriendin N. te bellen. Omdat zij moeder is van een inmiddels volwassen zoon en vrouwtje van een lieve, niet meer zo jonge damespoes. N. was gelukkig bereid om langs te komen. Ze nam Meneer, mijn kerstboom en mij enige tijd met nuchtere blik waar.
'Je moet met hem naar de dokter!' zei N. 'Hij zit helemaal onder de klitten. Hij ziet er dof uit en hij doet raar met zijn achterlijf op de trap!'
De patiënt wiebelde intussen, kleine klagelijke geluidjes makend, om ons heen.
'Vraaôuw!'
Ja, een vrouw in huis, daar ontbrak het ons heren al lang aan. Dat snapte ik ook wel. Maar tussen droom en daad...
'En jij bent een omgevallen boekenkast!' zei N.
Om kort te gaan, N. heeft een auto en ook zo'n ding waar katten in vervoerd kunnen worden. Meneer liet zich, enigszins verbaasd en met een ongewassen hemd van de baas als troost, in zijn plastic reisverblijf helpen. Op mijn schoot in de auto, bleef hij tamelijk kalm. Af en toe 'Yeah!' en 'Moahamoouw!' mompelend.
Dat veranderde, toen hij bij de dierenarts op de behandeltafel uit zijn kooitje werd gehaald. Eén ding werd me duidelijk: van zwak ziek en misselijk was geen sprake. Meneer veranderde in één bonk zwarte, blazende agressie van tien kilo en nog wat. De Zwarte Panter, de Dood in Rokkostuum. Zijn nagels flitsten door de lucht en ineens besefte ik dat ik hem nog nooit had horen blazen. Kortom, onderzoek van de patiënt bleek pas mogelijk nadat deze platgespoten was. Hetgeen geschiedde.
Een uur lang zaten N. en ik in een naburig café en praatten over niks. Toen konden we Meneer weer ophalen. Hij zat een beetje suffig in zijn reiswieg. Maar, oh onuitsprekelijk geluk, hij heeft niks ergs! Geen tumor, geen nierziekte, hij is gewoon een dikke Hollandse Huiskat met een verschrikkelijk slecht gebit en etalagebenen. Dat wil zeggen: hij heeft artrose in zijn knieën. Ik bekeek de röntgenfoto's, waar inderdaad de stalen pinnen op te zien waren die de oude dokter Baljet er dertien jaar geleden in heeft gezet. Toen de jeugdige Meneer, in zijn vorige bestaan naar Paul Newman vernoemd, van tweehoog naar beneden was gevallen.
'Is er niks tegen die kwaal te doen?' vroeg ik.
'Ja', zei de jonge dokter Baljet. 'Ga maar naar Van der Pigge'.
(Wordt, naar ik hoop nog heel lang, vervolgd)
Lennart Nijgh
dinsdag, 08-01-2002 12:54
"(c) Copyright 2001 Haarlems Dagblad." [(c) Copyright 2002 Haarlems Dagblad]
Inhoud op internet gezet met toestemming van Lennaert Nijgh.
De copyrights blijven onverkort geldig.
Transcripties kunnen overname-fouten bevatten. Correcties zijn welkom.
|
|