
- bron: Stad van hout
- transcriptie: Daniël (v2002-11-30)
Dichten
Dichten helpt niet. Hoogstens bij kieren of een lek of een
dijkdoorbraak, maar het dichten van verzen is volkomen
nutteloos. Niemand heeft ooit behoefte aan een dichter.
Dichters worden dan ook nooit betaald. Een en ander bedacht
ik in de donkere dagen voor Kerstmis, in een daarmee
samenhangende bui van zwaarmoedigheid, aan het einde
van een dag waarop alles wat ik deed aan elkaar klonterde
en nergens iets van terecht kwam. 's Avonds laat besloot ik
nog even naar mijn goede schip te gaan kijken. Aan dek zag
ik ineens iets bewegen: een kleine bruine poes, die wel eens
meer aan boord kwam. 'Hallo,' zei ik vriendelijk. Het beestje
schrok panisch, liep zenuwachtig de wal op en recht voor
mijn ogen onder een auto. De Spaarndamseweg wordt
's avonds als een vierbaans autostrada beschouwd, dus het
is ondenkbaar dat er geremd wordt voor een kat. Het kleine
roerloze hoopje bont op de weg riep een ongecontroleerde
woede in me op en mijn eerste gedachte was: weg van hier.
Maar ik kon hem niet laten liggen om tot onherkenbaar
wordens toe opnieuw te worden overreden door de aanstormende
neurotici. Ik zette de brommer dwars op de weg als
dekking en raapte de kleine op. Ik legde hem voorzichtig op
de stoep, gaaf maar dood.
Mij trof geen schuld, maar als ik niet zo nodig nu naar de
boot had gemoeten, was dit niet gebeurd. ik voelde me misbruikt
en richtte mij in vertwijfeling tot de zwarte nachthemel,
waaruit vage motregen drensde. 'Als er geen mus van
het dak valt zonder dat het Uw wil is, waarom?'
Antwoord geeft Hij nooit, maar Hij heeft er stellig van
opgehoord; zo vaak zal Hij niet aangesproken worden met
'mislukte Sinterklaas'.
Achter mij lag de poes eenzaam op het trottoir. Morgen
zou de gemeentereiniging hem wel ophalen. Of niet. Ik herinnerde
me mijn eigen zes katten, die ik verloren heb op de
Westelijke Randweg, wat me nog eens bijna in het Pieter
Baancentrum heeft doen belanden en waarvan ik er eentje
aan de hand van een in het asfalt gereden mozaïek van tandjes
en een stukje vacht had moeten identificeren.
Er drongen in mijn woedende duisternis flarden door van
een gedicht dat ik ooit had gelezen. P.C. Hooft, de drost van
Muiden, was misschien niet een van de grootste, maar zeker
een van de aardigste zeventiende-eeuwse dichters. Uit
het sonnet dat hij op de dood van zijn kat maakte, blijkt dat
'Poes', ook toen al 'miauwen' kon, op de bak ging en een
mand had.
Set wech haer back, set wech haer mand;
Daer was geen dier in 't Naerdens land
So soet besnort, een spinnewiel.
Er was een auto gestopt aan de overkant. Ik hoorde iemand
hevig snikken en zag de bestuurder een plastic zak uit de
achterbak halen. Ja, het was hun poes, al een paar dagen
misten ze hem. Ze woonden niet eens dichtbij, toevallig reden
ze hier net langs. Dat is het verschil, de een gaat over
een kat heen en rijdt zonder een spoor van remmen door, de
ander ziet zelfs een kat in het halfduister liggen en stopt.
Ik keek de achterlichten van de auto na, die in de verte
verdween met de poes en het verdriet.
Het was op dit uur stiller aan het worden en inmiddels
was het droog. Er kwamen sterren. En, sneller reizend door
de tijd en door de ruimte dan de monomaan heen en weer
racende auto's op de Spaarndamseweg: de regels die driehonderdvijftig
jaar geleden op het Muiderslot geschreven
werden en nu door mijn gedachten speelden, sotto voce:
Leegh blijv' haer plaetsken bij den haert.
Haer clene lijf ontvangh' dees aerd
en God ontvangh de clene siel.
Het helpt niet, dichten. Maar het opent wel eens iets.
Inhoud op internet gezet met toestemming van Lennaert Nijgh.
De copyrights blijven onverkort geldig.
Transcripties kunnen overname-fouten bevatten. Correcties zijn welkom.
Gegenereerd door DVEGEN 3.2 op 2004-10-09 |
|
|