bron: Tobia [1991]
transcriptie: Daniël (v2002-06-12)

NEGENDE BRIEF


Haarlem, 25 juli 1966


Amice,

Het is al weer een tijd geleden dat ik je voor het laatst bericht heb omtrent de belevenissen van Tobia. De opeenstapeling van gruwelijke zaken die in de afgelopen maanden gepasseerd zijn doet mij echter onverwijld naar de pen grijpen, teneinde alles zo overzichtelijk mogelijk aan het papier toe te vertrouwen. Geloof mij, beste vriend, dat ik mijn best gedaan heb om enige orde in de chaos aan te brengen, voorzeker geen gemakkelijke opgave in deze woelige zomermaanden.
     Gaan wij over tot het volgende bewogen verhaal, getiteld:

TOBIA KEERT TERUG
Waarin Tobia een visioen heeft en evenals de lente
terugkeert. Hij doet zijn intrede op het strand, met
Gevolg en alle gevolgen van dien. Tobia aan de Heidenen
ontsnapt. Hoe hij een Vakman in de arm neemt en zich
daarmede in het Amsterdamse leven werpt.
Wederwaardigheden aldaar. Verkrachting van Tobia. De
politieke beroering te Amsterdam en de moderne versie
van een oud-Amsterdams drama. Tobia, voor de goede
zeden strijdend, wordt buiten gevecht gesteld.

Op een mooie middag in februari van dit jaar lag het plaatsje Lenzerheide temidden van de met sneeuw bedekte alpenhellingen. De hemel was stralend blauw en de sneeuw flonkerde in het zonlicht. De toevallige vakantieganger, die dit idyllische panorama vanaf de skipiste zou waarnemen, zou ongetwijfeld aandrang hebben gehad om een punt van het landschap op te lichten, waaronder dan het woordje KODAK zou blijken te staan. Langs de rand van het naaldwoud kroop de skilift omhoog. Kleurig geklede figuurtjes leunden paarsgewijze op de houten ankers die achter hun zitvlak haakten en ze zo op hun ski's naar boven trokken. Daar stond een kabouter met een drankneus en een geel uitgeslagen baard die de ankers in ontvangst nam en ze langs het grote rad van de motor zwaaiend en zwierend hun tocht naar het dal liet beginnen. De tegen betaling van harde Zwitserse franken omhooggetakelde toeristen, waaronder een groot aantal Nederlandse doktoren - God mag weten waarom, maar er is geen wintersportplaats of het is er vergeven van de Nederlandse doktoren - begonnen hun afdaling. Wat niet onderweg in een kerstboom bleef hangen of met de billen in een kuil zakte of wijdbeens remmend op de bek viel, kwam stoer kijkend beneden aan, met gebruind gezicht roepend en lachend naar elkaar. 'Is Ans er al? Dick, kerel, jij ook hier? Hoe is het met de Tonnemaatjes? Hebben jullie mij gezien? Honderd meter recht naar beneden, hahaha! Zeg waar blijft Ans nou?' En als Ans er dan was of men kennis genomen had van het Ans-vormige gat in de nabije schutting, dan begon het gedrang in de rij weer bij de skilift, waar een precies eendere kabouter als boven de sportievelingen een anker onder de billen ramde en ze met een geknor bergopwaarts zond. En tussen de aan draden voortgetrokken beter gesitueerden treffen we zowaar een oude bekende aan: Dr. Knieffe, met een slaapmuts op en luid brullend, met naast zich Ouwe Tobia. Aan het anker daarachter de bijbehorende echtgenoten. Vervolgens een anker met één er achter gehaakte ski en daaronder, voortschuivend door de sneeuw, iets zeer ongeorganiseerds.
     De dwerg bovenaan de skilift haakte de ski er af en schoof het bundeltje dat er aan vast zat terzijde. Hij trok aan zijn pijpje en boog zich er met vragende kraaloogjes over heen.
     'Güggeli?' informeerde hij deelnemen, 'geht's bissli, joa?'
     Er maakte zich uit de hoop ellende een boos oog los, dat met luider stemme de Kanaänieten afriep over dit land van speeldozen en chocoladerepen en toen krakend verrees. Er stond nu een klein uitgevallen achterneef van de verschrikkelijke sneeuwman op ski's, met een blauw zeildoeks gewaad vol ritsen en zakken, het hoofd bekroond met een Mongoolse jubeltulband met oorkleppen en een oranje skibril van enorme afmetingen. De verschijning schudde de meeste sneeuw van zich af, ontdeed zich van zijn wanten en diepte een pakje sigaretten op. Paffend en rokend bleef hij van het uitzicht over het dal staan genieten, aan de rand van de piste. Getroffen door het uitzicht welden enige citaten uit Schillers Wilhelm Tell hem van de lippen en dus had hij niet in de gaten dat achter hem de ietwat zwaarlijvige gestalte van Frau Geheimrat Dr. Viehlnath uit Mönchen-Gladbach, die aan haar tweede jeugd begonnen was en iedere avond in de lobby van het hotel zat met een decolleté als de bilnaad van een oude kerel, juist bukte naar de sluiting van haar ski's en zodoende de Schiller citerende figuur in de onderrug piekte met haar skistok.
     'So lange die Berge auf ihren Gründe steh'n...' bracht Schiller nog uit, voordat zijn ski's onder hem vandaan schoten. Terwijl hij op de ijsgladde piste binnen akelig korte tijd een onwaarschijnlijke snelheid kreeg, klapwiekte de dichter als wilde hij opstijgen. Onderwijl trachtte hij stokken en wanten onder controle te krijgen, terwijl de mongolentulband hem over de ogen zakte.
     Een paar honderd meter lager draaide Dr. Knieffe met uitgestoken zitvlak zijn bochtjes, terwijl Ouwe Tobia achter hem aanschoof.
     'Hé, kijk uit!' riep Knieffe, 'daar komt weer zo'n verdomde Zwitser!' Ouwe Tobia zag een streep voorbij flitsen. Ja, die inboorlingen konden er wat van. Terwijl zij als stijve Hollanders twintig bochten maakten op zo'n helling, schoten de bergbewoners met losse handen naar beneden. Kijk nou toch eens aan, zo'n stoere Helvetiër. Eigenaardig, overwoog Knieffe bij zichzelf, die zwemmende gebaren, die achterwaarts hellende houding en vooral dat bloedstollende geschreeuw, zouden dat plaatselijke gebruiken zijn?
     'Kawiiit!' hoorde hij de Helvetiër tekeer gaan. 'Wiewaaaa! U mu lu duu! Geeeweeedee! Nejeneejeee!'
     Daar, waar de piste een bocht naar rechts maakte, ging de Zwitser rechtdoor en verdween met een plof in een hoop stuifsneeuw.
     'Zag je dat?' zei Knieffe opgetogen, 'die kerels graven zich er als mollen doorheen!' Ouwe Tobia keek peinzend. Hij geloofde niet in ondersneeuwse afstekers, wel in een ondersneeuwse Tobia, zijn zoon.
     Wel, die ging inmiddels na wat er gebeurt met iemand die met zo'n vijfenveertig kilometer per uur in de Tiefschnee terecht komt. En nu was hij wel op retraite en wijdde zich aan de wintersport teneinde tot inkeer te komen, maar het feit dat nu zelfs zijn onderbroek vol met fijne sneeuw zat kwam hem toch wel erg ascetisch voor. Het viel in ieder geval niet te ontkennen dat het een verstorven gevoel gaf.
     Nadat hij was opgegraven keerde hij met zijn familie terug naar het dorp, voor wat après-ski heet. Behalve de dolzinnigen, onder welke zoals gezegd altijd heel wat Nederlandse doktoren, die wintersport opvatten als het zich ongeremd van een berg storten, waren er ook nog een groot aantal meestal wat jongere toeristen, die de korte dag grotendeels in bed doorbrachten, al dan niet met elkaar, teneinde pas om een uur of vier tevoorschijn te komen, gekleed in smaakvol blitspak. En de Zwitsers, ofschoon zelf allen vierkant en onverstaanbaar, waren wel zo handig geweest om een kruising uit te denken tussen een tearoom en een nachtclub, waar men zich dan tegoed deed aan thee en gebak, terwijl een onderbetaalde Italiaan op een Hammondorgel dreunde, daarmee de meute de dansvloer opdrijvend. Tobia zag deze vertoning aan vanachter een glas thee met rum en brevierde onderwijl in een deeltje Dante. Ondanks alle knipoogjes van zowel zijn vader als Dr. Knieffe, die hem attent moesten maken op de aanwezige meisjes, bleef hij zijn gelofte trouw en onthield zich strikt van enige erotische belangstelling. En werd Dante hem te wulps, dan pakte hij de NEUE ZÜRCHER ZEITUNG, die zelfs de meest heetgebakerde driftkop alle hormonen uit de broek gejaagd zou hebben. De vooroorlogse opmaak van het blad deed al geruststellend aan. Zelfs wereldschokkende berichten over oorlog en ellende zagen er uit als koploze kolommetjes over een binnenbrandje of een weggelopen koe. De derde pagina was onveranderlijk gevuld met binnenlands nieuws, waarvan de helft uit moorden bestond. Berichten die er meestal op neerkwamen dat in het plaatsje Blumliswill, waar iedereen dezelfde achternaam droeg en struma had, de boerenknecht Ulli B., na vermoedelijk vier generaties lang op een alleen door Anton Pieck te illustreren wijze in het haardvuur gestaard te hebben, de familie tot in de derde graad had uitgeroeid. In Nederland pleegt men dit soort landelijke misdrijven te begaan met parathion of met het keukenmesje, zodat de schade meestal tot een echtgenote of een tante beperkt blijft, maar in Zwitserland is iedere man tot zijn vijfenvijftigste soldaat en heeft een wapen in huis en met een Oerlikon snelvuurgeweer wil het er aardig inhakken. Ja, die Zwitsers waren een picturaal volkje, bedacht Tobia. Sinds ze door Julius Caesar in hun gebergte waren teruggemept, hadden ze zich daar onledig gehouden met houtsnijwerk en inteelt, het waren rustige, weinig opgewekte mensen met een zeker talent voor tolheffen. Alleen de föhn, een warme valwind die de indruk gaf dat je met een lauwe gummikruik in je nek werd geslagen, maakte ze nog wel eens onrustig en dan sprongen er nog wel eens een paar van een berg af of namen hun geweer en gingen wat schieten. Kortom, het was een ideale omgeving voor Tobia om zijn perikelen te vergeten.
     Die avond bracht hij door in een wat achteraf gelegen café, dat meer door de autochtone bevolking werd bezocht dan door toeristen. Daar werd hij niet afgeleid door onbereikbaar mooie meiden en kon hij 't glaasje heffen in gezelschap van zwijgzame lieden, die zelfs als ze iets zeiden een taal bezigden die niemand kon wisselen. Tobia merkte op dat de kabouter van de skilift met geregeld gebaar een glas helder vocht innam dat hem zeer goed scheen te bekomen. De kabouter zag hem kijken en knikte bemoedigend.
     'Pflümli!' sprak hij op ongeletterde toon.
     'Ja, ja!' zei Tobia. 'Dat zal zeker wezen!'
     Tot zijn verbazing werd er namens de oude een eender glaasje gebracht. Tobia rook voorzichtig. Het leek een beetje op slivovitsj. Hij proefde. Er ging enige tijd veel in hem om en toen begreep hij plotseling aanzienlijk meer van de Zwitserse nationale gebruiken. Kortom, tegen enen stapte hij eigenwijs naar het hotel, met zwaaiende armen en benen en korte hikjes. Vermoedelijk zou hij daar nooit aangekomen zijn als er geen hulp was komen opdagen. De plaatselijke telegrambesteller, tevens koster, koddebeier, brandweerman en gemeentearbeider, kenbaar aan een bruine pet met het opschrift DIENSTMANN NO. 1, was ook onderweg naar een ver verwijderd doel. Althans, hij hield zich vast aan een lantaarnpaal en mikte broedend op de volgende lantaarnpaal, alvorens hij losliet en er op een sukkeldrafje naar toe viel. Tussen twee palen stiet hij op Tobia en bracht de hand saluerend aan de pet. Tobia knorde welwillend en stak ook maar een vinger in zijn oor. Dat scheen de plaatselijke groet te zijn. Wiebelend keek Dienstmann No.1 hem aan en liet een hikje.
     'Grützi!'
     'Waas hotel?' vroeg Tobia. 'Wattizzer? Hoelaat?'
     De inboorling herkende stamverwante verschijnselen en vatte Tobia bij de kraag. Zo, op elkaar leunend, vorderden ze schoksgewijze in de richting van het hotel.
     In de lobby zaten Ouwe Tobia en Dr. Knieffe en kortten zich de tijd met een flesje Johannisberger. Ze keken tamelijk op van de verschijning van een paar dwergen, die gearmd naar binnen dansten. De ene had een uniformpet op, de ander een mongolentulband, beide achterstevoren. De piccolo, gewend aan dit soort entree, snelde naderbij met een steekwagentje.
     'De Leutli!' riepen de dwergen, die zeer brandgevaarlijk roken, 'Grützi mittenand! Wiezder drong'n? Wie moetter nogge br'l?'
     Ouwe Tobia verborg zich achter een oud nummer van DE TELEGRAAF, Dr. Knieffe begon onderdrukt te lachen.
     Tobia, onkundig van dit alles, zag bergen en dalen en potsierlijke lieden met kraalogen en stond op het punt een oud lied te gaan zingen, toen het gebeurde: het was een visioen, een blik in een andere dimensie. Hij zag een bruine gladde hals uit een witte avondjapon komen, halflang honingblond haar, een glimlach om een onvoorstelbaar mooie mond en twee hazelnootbruine ogen die hem geamuseerd en verstandig aankeken. Het duurde maar even, toen suisde het tapijt op hem af.

Het waren die ogen, die hem maanden later nog iedere nacht aankeken. Hij had ze nooit meer gezien, maar zijn vader had hem verteld dat er inderdaad een meisje in een wit avondtoilet uit de lift was gekomen, vlak voordat hij in elkaar zakte. Wel, ze had in ieder geval een bruusk einde gemaakt aan de retraite, wie ze ook geweest mocht zijn. Als er zulke goddelijke vrouwen rondliepen, dan loonde het de moeite om het desnoods tegen alle Hadji's ter wereld op te nemen en dus hees Tobia, zodra de lente zich deed voelen, de krijgsbanier en deed, in het Tenue en op de Solex, galmend en neuriënd zijn intocht op het strand. Daar betrad hij met de neus in de wind de uit verveloze houten schotten opgetrokken nering van de oude Peper en zette zich breeduit op het terras met een pilsje. Hij spiedde het strand af. Al maanden was hij op zoek naar de vrouw die hetzij het honingkleurige haar, hetzij de mond, hetzij de hazelnootbruine ogen van het visioen vertoonde. Maar alles wat er te zien viel was bol van oog, dun van mond en vaal van kapsel. Weliswaar zag je hier en daar een mooi lijf, maar dat domme geneuk interesseerde hem al lang niet meer. Tobia was sinds zijn retraite in de ban van hogere verlangens en menig lyrisch werkje ontsnapte in verstolen momenten aan zijn pen. Zodat de Hadji werkeloos werd en zich snel bezon op een middel om Tobia te pakken te krijgen. Dat middel vond hij in de dochter van de oude Peper. Die was stellig niet zo bijzonder, maar ze droeg bij het serveren een glad vallend zonnejurkje en dat vertoonde haar billen zeer wel. En Tobia, na de zesde pils, werd gealarmeerd door onderbroekse kabouters, die almaar zenuwachtig heen en weer liepen in zijn kruis. Hij betrapte zich er op dat zijn blikken voortdurend afdwaalden naar de billen van het Pepertje en hoewel hij het meisje het jaar daarvoor nog als een borstloos reptiel in een zandkuil had zien zitten, verbaasde hij zich er over hoe dat spul toch maar in zo'n korte tijd opbloeide. Even later arriveerde Muis, zoals bekend een voorbode van kwade zaken. Gezamenlijk namen zij de billen aandachtig waar en hieven menig pilsje. Oude Peper, die tegen het einde van de middag merkte dat hij bier moest bestellen, weet die plotselinge omzetstijging aan het fraaie weer en niet aan de lichamelijke veranderingen die zich de laatste tijd aan zijn dochter hadden voltrokken. Tobia's geestesleven was intussen moreel gedaald en van ogen naar billen gezakt. Dus legde Tobia zijn hand op de billen toen hun eigenares kwam afrekenen en verzocht haar mee te gaan voor een gezellig borreltje. Muis, die onbekend was met de geestelijke diepten die Tobia in de laatste jaren had doorleefd, verbaasde zich zeer over deze doortastendheid van iemand die vroeger niet eens een nakie had en keek ademloos toe. Pepertje giechelde en zei 'O! Meneer!' en ging toestemming vragen aan de oude Peper. Die had net uitgerekend dat de heren ongeveer een kwart van zijn omzet hadden uitgemaakt en vond het best. En zo waren ze even later onderweg naar het huis van Tobia, in Muis zijn sportwagen. Muis had ook wel graag een onderzoek naar de billen ingesteld, maar hij leed aan evenwichtsstoornissen en was al lang blij dat hij de wagen op de weg kon houden, zodoende Tobia de gelegenheid verschaffend zich op de achterbank te verdiepen in zijn vangst. De billen voelden inderdaad zeer wel aan. Ook met billen was het niet altijd groots gesteld, wist Tobia. Er was veel ondeugdelijk hang- en sluitwerk in de wereld en met afschuw herinnerde hij zich de weeë kadet van Wiesje en de harde apereet van Toosje. Maar deze billen hadden nog iets ongerepts en veerkrachtigs, er straalde een warm leven uit, zoals alleen nieuwe en ongebruikte artikelen dat hebben. Pepertje zei ondertussen nog steeds niet veel meer dan 'O!', al liet ze 'Meneer!' nu weg. Tobia was hooggestemd. Ha, nu zag je maar weer hoe eenvoudig het allemaal was. Je hoefde helemaal niet naar Amsterdam om daar in allerlei intellectuele kringen te duiken. Hier, vlak bij huis, lag het naaiwerk als het ware voor het oprapen. En nu hij wat ouder was, werd hij zelfs met Meneer aangesproken!
     Voor het huis van Tobia zette Muis zijn passagiers af en keek ze nog een tijdje met scheef bekje na. Toen gaf hij een korte oprisping en reed weg, teneinde in de Paardenpaal te gaan vertellen dat de nakieloze Tobia zich tegenwoordig bevredigde met vijftienjarige serveersters.

De volgende dag was het warm en reeds vroeg opende de oude Peper de deuren van zijn uitspanning, in afwachting van de stroom dorstige zonnebaders. Hij was in een opperbest humeur. Niet alleen beloofde het een goed seizoen te worden, nu was zijn dochter ook nog in de gunst gevallen van een vermogend vrijgezel en ondanks haar jeugdige leeftijd was het toch niet onmogelijk dat hij, de oude Peper, middels zijn dochter binnenkort geparenteerd zou kunnen raken aan een aanzienlijke familie. Ankie Peper was de vorige avond met hoogrode konen thuisgekomen en had verhalen verteld over de luxueuze omgeving waar haar vrijer woonde en over diens buitengewoon aardige ouders, kortom het was rozengeur en manenschijn, want 'ze ging met 'm.' Haar oude tante Bé had weliswaar een ander geluid laten horen en geroepen dat het met studenten nooit iets werd en dat het uit zou draaien op ongehuwd moederschap en ellende, maar dat had Ankie met het neusje in de lucht ontkend. Nee, haar verloofde was een Net Persoon en hij was haar niet dát te na gekomen. Hier fronst de lezer uiteraard de wenkbrauwen. Het is toch, Tobia kennende, zeer moeilijk te geloven dat die zich beperkt had tot een kopje thee en een biskwietje. Maar Ankie kende Tobia niet en dat ze hem voor een Net Persoon aanzag, kwam door Ouwe Tobia. Die zag zijn zoon het pand binnensluipen met een uiterst minderjarige in een kinderjurkje en zijn vrouw had dezelfde paniekerige ogen gekregen als ze had wanneer Peking met een vogeltje thuiskwam. Toen Tobia met zijn vangst in zijn kamer kroop, heerste er beneden een stemming in de geest van 'O God, pak het af, het leeft nog!' De oude vader had zich persoonlijk naar boven gerept en Tobia daar treffende met zijn hand in de broek van Pepertje, gevraagd of de jongelui niet beneden wilden komen, want er was zo'n alleraardigst stuk op de televisie. En zo was Pepertjes eer gered en Tobia's avond grondig verpest en nadat twee te hard schreeuwende en met hun gezicht trekkende Nederlandse acteurs elkaar hadden doodgeschoten met een alarmpistooltje, was het verzaligde Pepertje op de bus gezet en was thuis de hel losgebarsten. Ouwe Tobia had geroepen dat zijn zoon maar 'zo'n juffrouw' moest nemen voor zijn geile praktijken, maar zeker geen 'jong kind' en dat zulks bovendien niet in de domineeswoning kon plaats vinden. De trivialiteit van de ruzie in aanmerking nemende, zullen we die verder laten rusten.
     Keren wij terug naar des ouden Pepers bedrijfje, waar het nu al aardig vol werd. Ankie kreeg brommen van haar vader omdat ze een afwezige indruk maakte en herhaaldelijk werd aangetroffen achter de ijskast, de ogen onbestemd in de verte gericht. Zo'n Net Persoon! dacht ze. En zulke aardige mensen! En ze wachtte met kloppend hart het ogenblik af dat haar sprookjesprins de tent zou betreden om haar in zijn armen te nemen.
     Een onbestemd lawaai deed haar opkijken. Ook haar vader, die de kassa opnieuw hoorde rinkelen, snelde toe. Ramses kwam namelijk binnen, met uitgebreid Gevolg. Daardoor liep de plechtige binnenkomst van Tobia enigszins in het honderd. Maar hij kende Ramses nog uit de tijd van Bommel en vond het niet zo erg. Met Ramses kon je lachen, dat was algemeen bekend. Bovendien plaatste die orders in de richting van zo'n vijfentwintig glazen sherry per keer, want hij hing de mening aan dat allen met onbekrompen hand te drinken moesten krijgen. Of dat nu allemaal werd afgerekend was een tweede, maar zijn aanwezigheid was een goede reclame voor het pand. Zoals diverse cafés in Parijs jaren teerden op het feit dat Sartre er een keertje was geweest, zo genoten diverse strandgelegenheden de naam het enige en echte stamcafé van Ramses te zijn. Die had een mythe om zich heen gebouwd bij het leven, waar menig overledene jaloers op kon zijn en waarin vervaarlijke dronkenschappen, naaktloperij, kerkschennis, seksuele ongebreideldheid en verstoring van de openbare orde de boventoon voerden, terwijl zowel Prinses Anastasia als ex-koning Faroek van Egypte werden genoemd als zijn eventuele ouders of grootouders. Het spreekt vanzelf, dat hij dag en nacht omgeven werd door een soort van hofhouding, bestaande uit lieden die graag met hem gezien wilden worden of iets anders met hem hoopten te kunnen doen. En daar raakte Tobia vandaag toevallig tussen. Op weg naar het strand was Boudewijn er ook nog bijgekomen, een paar van de inmiddels afgestudeerden van de Toneelschool, JWS en diens vrienden en familieleden en tenslotte de in keurig pak gestoken kantoorbediende, die Tobia destijds op schoot had zien zitten bij Jeroen en die Lummetje bleek te heten en op zijn beurt weer een aantal nichten en achternichten uit het Amsterdamse met zich mee sleepte. Bij de naburige strandtent was door het gezelschap al in ruime mate verteerd, zodat de gemoederen enigszins verhit waren. Daarbij kenmerkte het binnenschrijden van de befaamde toneelspeler zich door kleine motorische storingen, zodat van links en rechts allerlei nichten en achternichten toeschoten om de acteur overeind te houden. Deze riep met geschoold geluid dat het verschrikkelijk gezellig was dat iedereen er was en dat vooral niemand ongedrenkt moest blijven. Men sleepte een stoel aan, waar de bekende Nederlander doorheen zakte. Men hief aan een kleinigheid te gebruiken en Ankie Peper sjouwde met bladen vol sherry en voelde zich enerzijds gestreeld omdat zij de beroemde Ramses mocht bedienen en anderszijds bedroefd en verward, omdat Net Persoon, die haar de vorige dag zo hoffelijk zijn liefde had verklaard, nu ineens geen belangstelling meer voor haar had en voortdurend glazen sherry naar binnen goot, daarbij op damesachtige toon 'Hoepla!' roepend tegen de nichten en achternichten van Lummetje. Maar het ergste zou nog komen. Terwijl de oude Peper, die zich van zijn schoonzoon zeer veel had voorgesteld, in weerwil van de rinkelende kassa steeds bewolkter ging kijken en de oude Tante Bé als een onzindelijk orakel in de keuken stond te profeteren aangaande studenten, rijke stinkerds en homosuwelen, werd het gedrag van Net Persoon steeds aanstootgevender. Kleine gilletjes slakend was hij samen met Bo, die zich als zijn moeder voordeed, begonnen aan de opvoering van een soort familiedrama waar alle nichten en achternichten ook aan deelnamen en waarin iedereen om de vijf minuten van geslacht wisselde. Ramses de Grote was inmiddels een kleine wandeling aan het maken en verschrikte oude dames door het roepen van 'Truttekee!' in hun oor, bij welke gerontofiele werkzaamheden hij overeind werd gehouden door inderhaast toesnellende leden van het Gevolg. Aan het slot van de leuke middag was Tobia samen met de populaire acteur op zoek gegaan naar diens schoenen, welke operatie er uit de verte gezien op leek dat de beide heren elkaar lagen te omhelzen in een kuil. Dat ze daar eenvoudigweg ingevallen waren en er zo vlug niet meer uit konden komen, ontging het publiek een beetje. Het gevolg van een en ander was dat Ankie in bitter geschrei was uitgebarsten en dat de oude Peper, ziende dat zijn vooruitzichten op maatschappelijke promotie een misverstand waren, het gezelschap de deur wees, met luide stem en een stortvloed van termen waaruit een verregaande onverdraagzaamheid jegens seksueel alternatief gedrag bleek.
     Op dit moment arriveerde JWS op het strand, nerveuzerig krabbend op het hoofd en zich afvragend hoe nu de avond weer zou worden doorgebracht. Hij kwam juist op tijd om Oude Peper te horen gewagen van 'dronkemansbende' en 'kapitalistische ruigpetten', alsmede om de onttakeling van Tobia en Ramses aan de kuil gade te kunnen slaan. Tobia was inmiddels iets nuchterder geworden. Hij realiseerde zich niet wat hij in de boezem van de familie Peper had aangericht. Hij was in voor iedere uitbundig vorm van pret. Toen JWS hem voorstelde om mee te gaan naar Amsterdam, was hij dan ook een en al drukte en geroep. En misschien was hij zich niet helemaal onbewust van het feit dat hij weliswaar wilde neuken, maar er geen behoefte aan voelde om opgenomen te worden in de familie van de uitbater ener Zandvoortse strandtent.
     Inmiddels vond hij dit een schitterend buitenkansje; JWS was immers een vakman, die altijd wel met buit huiswaarts keerde en natuurlijk was niets eenvoudiger dan een vakman in de arm te nemen die de vermoeiende versieringswerkzaamheden zou kunnen verrichten, waarna hij, Tobia, de rest zou kunnen doen. Stom, dat hij daar nooit eerder aan had gedacht. JWS had een auto, kende iedereen en wist altijd wel een willig lijf op te scharrelen. In het voetspoor van zo'n deskundige mocht het toch een koud kunstje heten de meest exquise geslachtelijke genoegens te smaken? Bovendien, ook detectives en loodgieters waren altijd met z'n tweeën. In de auto zei Tobia dus tegen JWS, dat hij zich voorstelde in Amsterdam een glaasje te drinken en daarna met een paar gezellige meisjes gezellig naar bed te gaan.
     'Ja, gezellig!' riep JWS.
     Tobia knikte. 'Waar zullen we heen gaan?'
     'Geen idee,' zei JWS. 'Even naar de Koets en dan eens kijken bij Lummetje thuis, daar gaat iedereen heen vanavond.'
     Tobia keek bewonderend naar de vakman. Hoe achteloos en geniaal werd dat daar even gesteld! Hij, de amateur, wist nooit hoe of wat aan te pakken en ging dan moeilijk doen met illegaal bewoonde panden en dergelijke en natuurlijk kwam daar niks van terecht, maar hier hoorde je het ambachtelijk zekere gemompel waarvan technici zich bedienden, in de stijl van 'Geef effe een nummertje zeven an, dan gooien we dat tweeduims knietje er op!' En dan de inval om naar Lummetje te gaan! Dat was meesterlijk gevonden! Aangezien daar natuurlijk alleen homo's kwamen, hadden zij dan de ongetwijfeld hongerige dames voor zich alleen. Tobia zakte weg in een roes van sherry en zalige dromen, waarin allerlei hazelnootbruine ogen hem smachtend aankeken. Als zo'n visioen alleen al zo'n gezicht had, wat voor godinnenlichaam zou er dan wel niet onder zitten?
     Ouwe Tobia, sigaren en Bokma bij de hand, zette zich inmiddels tot het schrijven van zijn wekelijkse preek. Geen moeilijke opgave ditmaal. De noodzaak van deskundige begeleiding inzake het seksueel ontwaken van opgroeiende kinderen, een modern en krachtig thema. Ouwe Tobia humde wat in zichzelf en dacht na over de salto mortale, waarmee hij aan het einde van zijn betoog moest zien terug te keren naar het geloof. De bijbel zei wel een en ander over dat onderwerp, maar dat getuigde van een weinig soepele visie, waarin verbodsbepalingen ten aanzien van incest werden afgewisseld met tirades over steniging en de HEERE HEERE. Nadenkend zoog Ouwe Tobia op zijn pen. Het Hooglied? Moeilijk te plaatsen bij iemand met opgroeiende kinderen, althans niet met de kinderen van de Fakkeloren en de Van Zeveren Ooteburgs, hij had inmiddels zelf kunnen waarnemen dat die kinderen eerder te maken hadden met de meest drastische verzen betreffende hoereerders. Maar Ouwe Tobia was nimmer voor een gat te vangen. De liefde! Dat was het! Met die stoplap viel alles aan elkaar te naaien. Hoe moest men zijn kinderen seksueel voorlichten? Met liefde! Hoe bekwam men zulk een liefde? Van God! Hoera! En de Bokma klokte en de sigaar pafte, alles met liefde. Op dat moment greep de duivel in, door middel van Mr. Kick Ockenburg, die eens gezellig langs kwam en zijn dochter bij zich had. Ouwe Tobia vroeg de hemel met scheef oog vergeving voor deze plichtsverzaking en greep de fles en de apenootjes, teneinde zijn gasten te ontvangen. Julia, de dochter van Ockenburg, was twee jaar 'in het buitenland geweest' en dus een dame van de wereld, middels de eerder beschreven gatwassingen van Franse kruidenierskinderen. Dat ze in het geheel geen gaten had gewassen van welke nationaliteit ook, behalve dat van haar zelf en dat ze in de Franse taal alleen had geleerd 'Ah!' en 'Oui!' te roepen als Mevrouw niet thuis was, dat had ze natuurlijk niet verteld.
     'Jammer dat je zoon niet thuis is!' riep Mr. Ockenburg schalks, met nauwelijks bedekte knipoogjes naar zijn dochter. Julia, die er uit zag als een meisje dat heel goed weet hoe ze er uit ziet, reageerde niet. Haar vader sleepte haar mee langs allerlei kennissen, in de hoop dat ze een of andere puisterige jongen zou nemen, dat wist ze wel. Ze herinnerde zich het zoontje van de dominee met zijn iele nekje en zijn flaporen ook en ze verveelde zich en staarde broeierig in haar glaasje Port.
     'Je zoon is anders ook een mooie!' riep Ockenburg gillerig. En hij vertelde in geuren en kleuren hoe hij die middag aan het strand had gezeten en Tobia daar had gezien met die bekende acteur en hoe die beiden zich daar gedragen hadden. Aangezien Mr. Ockenburg een toonbeeld was van onnozele leukvinderij en geen moment in verkeerde richtingen dacht, meende hij hier nu eens een goede grap geleverd te hebben. Ouwe Tobia werd echter lichtgeel bij het vernemen van deze zaken en overwoog hoe diep triest het was, dat zijn zoon, in plaats van thuis te zijn als er een aardig meisje op bezoek was, zich de ene dag afgaf met nauwelijks volgroeide serveersters om zich dan de andere dag in het openbaar te misdragen met veel oudere heren.

De Koets was een donker en rokerig hol in het centrum dat voornamelijk door artiesten werd bezocht. Aan de overkant was een populaire dancing waar het vol zat met meisjes die in groepjes langs de kant hokten in afwachting van het rondslenterend manvolk. Maar wie dacht daar nu de vakkundige expeditie van Tobia c.s. aan te treffen, kwam bedrogen uit. Tobia en JWS zaten met peinzende blik tussen acht heren in en stelden vast dat het enige vrouwelijke wezen in de zaak een oudere dame was die zich in een soort Indianengewaad in haar derde jeugd had gestort. Verder zaten er alleen bekende modeontwerpers, van wie er eentje zich wel eens voor de grap als dame had verkleed, maar zelfs dat was er vandaag niet bij.
     'Waarom zitten we hier?' vroeg Tobia na een tijdje.
     Hij had er toch recht op dat te weten. Als je de loodgieter liet komen voor het lek dan was het toch ook niet de bedoeling dat de man het gras ging maaien bij de buren.
     'Ja,' mompelde JWS, 'ik ken hier wat mensen, ik kom hier wel eens meer.'
     'Laten we dan aan de overkant gaan kijken,' stelde Tobia voor, 'ik geloof dat het daar vol meiden zit.'
     JWS fronste het voorhoofd.
     'Weet je zeker,' zei hij voorzichtig, 'dat daar de goede soort van meiden zit? Ik bedoel, ik ben daar eens geweest, maar ik kende niemand en toen wilde ik dansen met een meisje, maar toen kwam er een grote kerel aan en toen wist ik opeens zeker dat het niet de goede soort van meiden was!'
     'Hier zitten zeker de verkeerde meiden!' gromde Tobia.
     'Laten we dan naar Lummetje gaan!' zei JWS.
     Dat leek Tobia ook beter. Bij Lummetje waren zeker bekenden en waarschijnlijk was JWS op bekend terrein beter op dreef dan op de vrije markt. JWS was misschien meer een specialist dan zomaar een vakman, zogezegd. Buiten vonden ze hun weg versperd door een grote oploop. Blauw zwaailicht en rookwolken wezen er op dat de politie weer eens slaags was geraakt met het vooruitstrevende deel van de bevolking. De hele stad was al sinds weken onrustig en er braken vooral in het weekend overal vechtpartijen uit. De casus belli scheen oorspronkelijk een huwelijk in de Koninklijke Familie geweest te zijn, maar dat was iedereen al vergeten. Eigenlijk was de huidige reden van het geweld uiterst vaag. Van progressieve zijde was gewezen op het fascistoïde karakter van de bestaande ordehandhaving en aan de andere kant werd geaarzeld tussen flink aanpakken en de zaak op zijn beloop laten. Als exempel had men besloten iemand in het gevang te stoppen en dat was Tobia's vroegere huisgenoot Hansje Politicus. Deze geste was, in plaats van afschrikwekkend te werken, aanleiding geworden tot uitgebreide en niet zeer overzichtelijke samenscholingen in de binnenstad.
     Tobia keek naar de wanordelijkheden in de verte en was in stilte blij dat hij deze keer de aanleiding niet was. Maar wel versperden de rellen de toegang tot de parkeerplaats waar JWS zijn auto stond. Dus dan maar te voet naar Lummetje. Onderweg door de Jordaan kwamen ze een afdeling bereden politie tegen, met helm en karabijn, voortrijdend door de doodstille straat. Anders was de Jordaan op een mooie zomeravond nog druk en vol leven, met zelfs de kinderen nog op straat. Nu zag je geen hond. Het maakte een beklemmende en oorlogsachtige indruk. Lummetje Schootzitter bewoonde een oud pandje om de hoek van een straat bij de Prinsengracht. De deur stond open en de beide vaklieden stommelden naar boven. En daar werd Tobia duidelijk dat er zelfs voor de meest bekwame vakman weinig te doen was. Er waren wel degelijk dames, maar de politieke toestand in de stad eiste de volledige aandacht op en degene die nu erotische voorstellen zou doen, moest wel per definitie een rechtse zak zijn. Of het moest natuurlijk Tobia zijn, bij wie de zak zo veel aandacht vroeg dat de daar aan vast zittende Tobia niets te vertellen had. In het voornamelijk met duistere bibelots gestoffeerde vertrek van Lummetje zaten diverse lieden, onder wie tot Tobia's afschuw Toosje, om een radio heen, waaruit de stem van Burgemeester Van Hall kwam, die nogal huilerig deed en smeekte om rust en orde. Onder afkeurend gemompel schakelde men over naar de politieband. Daar bleek het met rust en orde maar pover gesteld te zijn en met veel tegenwoordigheid van geest werd er door de autoriteiten niet gereageerd. Om de haverklap kwamen paniekerige stemmen door die melding maakten van tientallen personen, als gekken door de stad dravend. En nauwelijks kwam van de ene patrouillewagen het bericht dat de menigte verspreid was, of in een andere buurt begon iemand te kermen 'dat er allemaal provo's op hem af kwamen!'
     Tobia zat berustend in een hoek. Het was duidelijk dat er temidden van deze oorlogshandelingen geen plaats was voor seksueel verkeer.
     Daarop betrad Marco Beile het pand en het had Tobia niet verbaasd als Marco in alexandrijnen van wal was gestoken. De hele situatie deed hem ergens onweerstaanbaar aan de Gijsbrecht denken. Tenslotte was het decor min of meer hetzelfde. Wat Marco zei kwam er ongeveer op neer dat het hemelse gerecht zich erbarmd had.
     'Ze trekken af!' riep Marco triomfantelijk.
     'De smeerlappen,' mompelde Tobia.
     Beneden klonk enig lawaai, de voordeur knalde dicht en even later verscheen Ramses, op pantoffels en met een broek die door midden was gescheurd. Met in iedere hand een pijp vertelde hij van de Dam te zijn gekomen, in draf, met een paar knuppelzwaaiende agenten in zijn kielzog. Die hadden het blijkbaar niet in orde gevonden dat er zomaar iemand met een raar hoofd en op pantoffels over de Dam liep. Dit bodeverhaal in onderbroek werd met verontwaardiging aangehoord. Lummetje zette zich achter een naaimachine teneinde de broek te repareren en Marco Beile concludeerde met scheef hoofd, dat actie het enig juiste antwoord was op deze schofferingen. 't Was vechtenstijd, zo vechten helpen mocht. En door de bekwame revolutionair geleid stormden de aanwezigen het pand uit. Wie achter bleven waren Lummetje, de inmiddels in slaap gevallen Ramses, JWS, Toosje en Tobia. Toosje legde hoestend uit dat haar aanwezigheid pas gewenst was als er werkelijk narigheid dreigde. Zij kende de meeste agenten van naam en die gingen er in de regel wel van door als ze haar zagen, bang gebeten te worden of haar te moeten opsluiten. Lummetje wilde zijn huis niet alleen laten en Tobia klapte vertwijfeld met het bekje. Toen nam hij de vakman terzijde en sprak hem misnoegd toe.
     'JWS! Wat gaan we nou doen? Zo wordt het niks.'
     'Nee,' gaf JWS toe en krabde zich het hoofd. 'Maar aan de andere kant weet je nooit wat er gebeuren gaat.'
     Tobia zweeg. Hij wist verdomd goed wat er gebeuren ging: weer geen ene mallemoer. Helaas zat hij te suffen, net als de vakman. Anders hadden ze misschien gemerkt dat Toosje en Lummetje met elkaar smoesden, voordat Toosje naar Tobia toe sloop.
     'Help me eens even,' zei ze en wenkte hem. Tobia stond brommerig op. Wat wilde ze nou? Toosje nam hem mee de kamer uit en duwde hem de trap op.
     'Je moet eventjes meekomen,' zei ze poeslief, 'ik geloof dat er iets geregeld moet worden!' En ze trok hem een kamertje in.
     Beneden was Lummetje klaar met de broek van Ramses, die luid snurkend op de bank lag. Toen begon Lummetje de onrustig snuivende JWS te fixeren.
     'Jouw broek zit niet goed hoor,' zei hij. 'Kan je hem niet even uittrekken, schat? Dan leg ik er een zoompje in.'
     JWS keek vuil terug. Hij kende dat. Hoewel, zo argwanend hoefde je niet te zijn. En hij had gelijk, die broek zat niet jofel.
     'Au! Help! Lamelos!' hoorde hij boven iemand gillen.
     Het was Tobia, die op een wrede manier uit zijn erotische dromen werd gewekt. Hij was zich juist aan het voorstellen geweest hoe het Gezicht met de hazelnootbruine ogen hem teder op zijn mond kuste, toen iemand hem met geweld op het bed gooide en zijn broek uit trok.
     'Wat moet dat?' brulde Tobia. 'Waarom doe je dat?'
     'Omdat ik nou wil neuken,' zei Toosje eenvoudig en greep naar het Instrumentarium.
     'Ja maar, ja maar!' stamelde Tobia. Hoor eens, dit was niet de bedoeling. Wellicht had hij dit in vroeger tijden, toen hij nog achter zijn pik aan liep, een mooie en opwindende geschiedenis gevonden, maar sedert hij door oude Zwitsers was volgegoten met oude Zwitserse heildranken en dientengevolge bezocht was door hemelse visioenen, had hij steeds half en half Hogere Gedachten gekoesterd, al werden die dan wel eens verontreinigd door billen. Het was niet meer de ongecompliceerde teeldrift van vroeger, die hem de stad in dreef met zijn vakman. En het was zeker niet de bedoeling dat dit sparninkel zijn eerste liefde werd. Toosje zat nu boven op hem en ramde met haar schaambeen tegen het Instrumentarium, dat als een dood garnaaltje wegkroop.
     'Lazer nou op!' gilde Tobia. 'Ik wil helemaal niet!'
     Jezus, dit sloeg wel alles. Terwijl alle tot nu toe door hem aangezochte dames òf op de loop waren gegaan, òf het slachtoffer waren geworden van omstandigheden, werd hij nu uitgerekend verkracht door deze vormloze resusaap. Toosje gromde woedend. Altijd hetzelfde, die knullen liepen de hele dag hijgerig rond en als je ze dan greep waren ze nergens meer. Ze bukte zich en zette haar tanden resoluut in het Instrumentarium. Het gegil van Tobia mengde zich met dat van JWS, die beneden inmiddels in zijn onderbroek door het huis holde, achterna gezeten door de amoureuze Lummetje. Op dat moment daagde Rudolf op, met een bloedneus en een buil en kermend. Hij wierp een treurige blik op de beide heren.
     'Leuk hoor!' snotterde Rudolf. 'Iedereen wordt in elkaar geslagen en jullie gaan hier maar een beetje van bil of er niks aan de hand is!'
     Tobia verscheen, zeer verwilderd en broekophijsend, met achter zich Toosje, kwaadaardig snuivend. Er klonk andermaal gestommel op de trap en Luizewijn de cineast wankelde binnen, met een hand op zijn rug. Rudolf was inmiddels aan een sterfscène bezig en meldde kreunend, dat Marco Beile in de val was gelopen en dat een onverwachte concentratie van marechaussee en politie hem had omsingeld om hem op te sluiten of in elkaar te timmeren. En hij was op die manier 'in 't harrenas gestorven.'
     En Luizewijn berichtte verder hoe de vijand 'met syn bemorste Poock' niet alleen Marco, maar iedere voorbijganger in de binnenstad naar het leven stond. 'Sacco Hartog hebben ze ook gepakt!' gromde Luizewijn. 'Kan je nagaan! Als ze hun eigen soort in elkaar hengsten, moeten ze helemaal gek zijn geworden!'
     Tobia sprong op.
     'Waar heb je dat gezien?' vroeg hij.
     'Op de brug bij Dicker & Thijs. Waar zou Sacco anders in elkaar getrapt moeten worden, dan bij Dicker & Thijs?'
     Tobia ontvlamde weer geheel. Dit was nu al de tweede keer dat hij moest horen hoe zijn jeugdvriend door de heidenen werd gekastijd! Maar ditmaal zou hij beter ingrijpen. Van het geslachtsleven moest hij nu toch niets meer hebben, met de gebitsafdruk van Toosje in zijn Instrumentarium. En zo trokken ze onder aanvoering van de eensklaps zeer strijdlustige Tobia de stad in, om te zien of er nog iemand te redden viel. JWS draafde piepend mee, maar Tobia keurde zijn vroegere vakman geen blik waardig.
     'Jij had het goed versierd, hoor!' grauwde hij tegen JWS. 'Terwijl ik aan de vrouwen bloot sta, wordt hij achterna gezeten door een vent! Fraai hoor. Noem je dat gezellig uitgaan?'
     'Laten we nou naar een café gaan,' mierde JWS, hijgerig voorthollend.
     Het was duidelijk dat zijn vakkennis hier niet meer mocht baten.
     'Leuk ja, modeontwerpers versieren!' beet Tobia hem toe. 'De deskundige! Eerst gaat hij naar de flikkertent. Dan wordt hij intiem met een heer.'
     'Hou nou eens op,' snauwde JWS, 'jij naait met Toosje. Dat is veel erger, dat is sodomie!'
     'De verkeerde soort van meiden, huh? Eventjes iets drinken in Amsterdam! Gezellig met de meisjes naar bed! Geniaal!'
     Zo scholden de beide voormalige collega's elkaar nog een tijdje uit.
     Op het Leidseplein kwamen ze Sacco tegen. Kleddernat, het Stijlgroep-kostuum als een dood blad om zijn lijf. Hij blies als een stoomketel en rook erg dood.
     'Heb je in de gracht gelegen?' vroeg Tobia deelnemend. Hij zag nu ook dat Julia Ockenburg in Sacco's gezelschap was, met opgetrokken neusje. Sacco hijgde en becijferde hoeveel liter water een double-breasted kostuum wel kon bevatten. Inmiddels was het plein een baaierd aan het worden van hollende mensen, agenten te paard, overvalwagens en honderden nieuwsgierigen, die er in weerwil van de herhaalde waarschuwingen per luidspreker, niet over piekerden om zich al dit fraais te laten ontgaan, maar wel zeer verontwaardigd werden als ze in de hitte van de strijd klappen opliepen. De volle maan hing als een vergissing van de toneelmeester boven het plein. De lichtreclame knipperde aan en uit of er niets aan de hand was. Het Leidsepleintheater ging net uit en de bioscoopbezoekers, die binnen een artistieke rolprent hadden gezien, vielen buiten midden in een zéér breedbeeld spektakelproduktie, waar de heren Cecil B. de Mille en Luis Bunuel samen de regie over schenen te hebben gevoerd. De plotselinge omschakeling van toeschouwer naar onbezoldigd figurant was de meesten te veel en men trachtte struikelend het vege lijf te bergen. En midden in al deze onoverzichtelijke waanzin holden Tobia en gezellen over straat en vonden tenslotte enige beschutting in het voorportaal van de Schouwburg. Tobia hoorde van Sacco wat er gebeurd was: hij had samen met Julia een film gezien in De Uitkijk en was om de hoek op een charge van de politie gestoten. Iedereen was gaan hollen, behalve Sacco, want een Fries loopt niet weg voor een stel Hollandse agenten en zeker geen Fries in een Stijlgroep Groningen-kostuum. Pas na enige zeer harde klappen was hij gaan rennen en tenslotte bij een worsteling met een paar agenten in de Prinsengracht terecht gekomen. Julia, die als een verwilderd aapje om zich heen keek, klemde zich vast aan Tobia, waarschijnlijk omdat Sacco nat was en stonk. Tobia legde zijn arm om de slanke leest van het meisje en voelde opeens dat het tijd was om Heldendaden te verrichten. Toosje zocht naar Marco Beile, die volgens de laatste berichten hier ergens gezien was. Inmiddels was de gewone strijdtechniek van toepassing geworden. Als de politie zich richting Leidsestraat bewoog, ontploften aan de andere kant van het plein een paar rookbommen en niet zodra stormden de ordebewaarders derwaarts, of ergens in het Kleine-Gartmanplantsoen begon het te spoken. Zo bleven de krijgers en hoplieden van Gijzelbreght van Hall vruchteloos rondjes draaien, allerlei volmaakt onschuldige burgers op het hoofd timmerend, terwijl de eigenlijke onruststokers zich tussen de menigte verspreidden.
     JWS stond in een hoekje te zeuren. Tobia, die nu door Marlon Brando gespeeld scheen te worden in diens jonge jaren, hield Julia in zijn armen en keek manhaftig. Reeds nam hij in gedachten lof in ontvangst van zijn familie en al de Ockenburgen en Fakkeloren, voor de door hem verrichte Daden. Daar had hij toch maar even Julia, een reine maagd, gered uit de handen der goddelozen!
     Een nieuwe bode draafde het beeld in. Een van Marco's luitenants, die kwam vertellen hoe het zo ver gekomen was. Toen de vijand nu de Dam had ingenomen, was Marco met de harde kern over het Koningsplein gevlucht om bij het Huis van Bewaring een nieuwe haard van verontwaardiging te stichten. Het was immers de bedoeling dat de daarbinnen opgesloten zittende Hansje Politicus het lawaai zou horen. Maar in de Leidsestraat waren ze onverwacht op een menigte politie gestoten en toen werd duidelijk dat Marco Beile door foto's in de pers en dergelijke te zeer aan de vergetelheid ontrukt was. Agenten in burger hadden hem gevolgd en zodoende had de vijand hun de pas afgesneden. Op dat ogenblik werd het verhaal onderbroken, want de politie deed met de lange lat een uitval in de richting van de Schouwburg. Inderhaast hobbelde iedereen in de richting van de parkeerplaats op het plein. Tussen alle auto's in was het niet makkelijk om een massale aanval uit te voeren. Samen met Julia kroop Tobia tussen de wagens door. Julia begon beverig te roepen dat ze naar huis wilde.
     'Me Tarzan, you Jane,' sprak Tobia sussend, al was het niet duidelijk wat Tarzan ineens in Vondels treurspel deed. In ieder geval zou Tobia er voor zorgen dat Julia's 'reinigheid en maeghdelijcken staet' bewaard bleef.
     Tussen Toosje en Rudolf inhangend, werd Marco Beile aangevoerd. Hij bloedde uit zijn neus en was er deerlijk aan toe.
     'Ze hebben hem in elkaar geslagen!' bracht Rudolf uit. 'We moeten hier weg!'
     'Teringlijers! Tiefesklote-faksisten! Laten ze d'r ouwe moer gaan naaien met de nijptang!' gilde Toosje en meer van dat soort raadgevingen aan het adres van het gezag. Marco Beile deed er voor het eerst zelf het zwijgen toe.
     Tobia werd het nu wel onrustig te moede. Langs Reynders kwam politie, van de Lijnbaansgracht bij de oude melkfabriek kwam politie, het zou niet lang meer duren of de vijand zou hen in de gaten krijgen en het was duidelijk dat er van veel discipline onder het krijgsvolk geen sprake meer was.

DIT LEIDER, IS EEN NACHT VOL RAMPS, VOL ONGEVALS,
MAER DAT MEN D'OVERSTEN WIL SCHUIVEN OP DEN HALS
AL WAT ER IS MISDAEN BY KRIJGSLIÊN ZONDER ORDEN...
declameerde Tobia, die in weerwil van de pijnlijke situatie toch geletterd bleef. 'Lul niet!' riep Toosje, die zich opmaakte haar huid in ieder geval zo duur mogelijk te verkopen.
     Er snerpte een fluitje. Uit de Leidsestraat kwam een afdeling bereden politie, gevolgd door infanterie met verwilderde blik, de gummilat geheven.
     'Dit is een miss'lijck Teecken,' prevelde Tobia, die sterk begon na te denken over een minder literaire, maar meer praktijkgerichte benadering van de situatie.
     De aanvoerder van het vendel ruiters was een oude bekende: Luutpier, die zich nu eindelijk waar kon maken. Nu immers had het rode gebroed zich vergrepen aan Vorstin en Vaderland en kon hij, Luutpier, met instemming van DE TELEGRAAF en dus van driekwart van de bevolking er eens fijn op inhakken. Vandaar dat hij nu, in weerwil van zijn monarchistische principes, zo rood zag als de revolutie en met de gebruikelijke verouderde helm op het hoofd boven op een paard zat, zwaaiend met een botte sabel, welke verrichtingen hem behalve spit ook nog promotie op moesten leveren. Hij had tussen de geparkeerde auto's enig staatsgevaarlijk gespuis waargenomen en ging nu zijn jongens van Jan de Witt voor in de strijd. Toen verscheen plotseling, dwars door een kordon agenten heen rijdend, een Rolls Royce, die de parkeerplaats op reed. Het kenteken van de wagen luidde XYZ 1 of iets dergelijks en het plaatje GB deed de rest. Luutpier, die immers Sir Winston zèlf de hand had gedrukt, sloeg nu behalve rood ook bijna blauw en wit uit, salueerde, mompelde iets in de richting van 'God shave the Queen!' en gaf zijn paard de sporen, waarop het dier zich windenlatend elders repte met de lichtelijk door elkaar geschudde Luutpier op zijn rug. De rest van de manschappen, toch al in onzekerheid verkerend, wist niets beters te doen dan een charge in de tegenovergestelde richting uit te voeren, waarvan menige onschuldige toerist het slachtoffer werd.
     De Rolls was inmiddels naast Tobia en zijn gezellen gestopt. De bestuurder opende het portier en zag de aanwezigen kleurloos aan.
     'Als ik me niet vergis, zijn jullie weer eens aardig opgewonden,' zei Ludovic Praetorius toonloos.
     'Zijt ghy dat, Rafaël?' vroeg Tobia.
     Ludovic knikte met gesloten ogen.
     'Stap nu maar in,' zei hij. 'Anders komen we te laat voor het ontbijt. Is Hartog gaan zwemmen? Dat is heel aardig met dit warme weer. En als ik me niet vergis, is dat het zoontje van meneer Beile. 't Is wat onduidelijk met al dat bloed en zo, maar als we 'm schoonmaken kan hij er weer toonbaar uitzien.'
     Tobia hees zich met Julia aan de borst geklemd in het koetswerk. JWS, Sacco, de nog steeds uitgetelde Marco, diens luitenant en Rudolf volgden. Toosje, die met uitpuilende ogen toekeek hoe het brein van de revolutie door een kennelijke afgezant van het grootkapitaal werd ontvoerd, kon het niet meer verwerken en vloog de eerste de beste uit de Hoogeveense klei getrokken hulp-agent naar de strot, welke minder smakelijke vechtpartij zich verder aan de waarnemers onttrok.
     Ludovic reed kalmpjes door de menigte heen en tuitte af en toe de lippen als het plaatwerk van de Rolls een agent over de kop deed vliegen. Bij het Leidsebosje dook Luutpier nog een keer op, die salueerde of Sir Winston zèlf voorbij kwam.
     'Een slecht ruiter,' mompelde Ludovic en gaf gas.

De morgenstond beloofde een schitterende dag en boven de weilanden hing een nevel. De Rolls Royce van Ludovic naderde Haarlem en de inzittenden bekeken elkaar. Met Tobia was het weer eens moeilijk gesteld. Hij had de indruk gekregen dat het met Julia's maeghdelijke staet wel mee viel en gehinderd als hij werd door het harnasachtige Tenue, had hij de inval gekregen de zeer natte en bibberende Sacco zijn kleren aan te bieden. Zo zou hij zijn verovering aan het naakte lijf kunnen drukken en tegelijkertijd zijn vriend in nood helpen. De Rolls was groot genoeg voor verkleedpartijen en zo zat Sacco halverwege Haarlem met het veel te kleine Tenue aan te lijken op een uit zijn kleren gegroeide Amerikaanse veedrijver en Tobia zat in het vroeger zo gevreesde nakie. Marco Beile ontging dit alles, die keek met dikke ogen voor zich uit en zijn luitenant was in slaap gevallen. Alleen JWS keek vanaf de voorbank achterom en volgde de verrichtingen van zijn vakgenoot met stijgende verwondering door de glazen ruit, die de wagen in twee compartimenten verdeelde.
     'Kijk nou eens, hij kleedt zich uit, dadelijk neemt hij haar!' hijgde hij tegen Ludovic.
     'Dat denk ik niet,' zei deze.
     'Nou, hij pakt haar anders wel, hoor!' rapporteerde JWS.
     'Dat is het probleem niet,' zei Ludovic. 'Maar ik heb redenen om aan te nemen dat zij hem niet terug pakt. Ofschoon het in een rijdende Rolls Royce geen onaardig idee zou zijn, zal hij haar niet pakken.'
     'Hoe weet je dat? Vrouwen doen soms de meest onverwachte dingen!'
     Ludovic schudde het oude hoofd. 'Ik kijk gewoon in mijn spiegeltje.' Hij glimlachte droefgeestig. 'Overigens een nette vechtpartij, daar in Amsterdam. Er werd niet geschoten. Dat deden ze vorige week in Nairobi wel. Heel storend.'
     JWS stond op het punt te vragen wat Ludovic dan wel vorige week in Nairobi moest, maar zijn aandacht werd afgeleid door nieuwe ontwikkelingen op de achterbank. Julia was blijkbaar erg gehecht aan Tobia's Tenue, want ze lag nu weer in Sacco's armen, terwijl Tobia dit met het Instrumentarium droef terneer tussen de benen aanzag. Hij was niet weinig ontdaan. Daar had hij alles zo slim bedacht en daar kroop zijn beschermelinge waarachtig weer bij Sacco op schoot of er niets gebeurd was!
     'Nou zit ze weer bij hem!' zei hij geheel overbodig tegen Marco Beile.
     'Waweilje,' pruttelde Marco. 'Hijwijlje dewijle kwijle?'
     Waaruit hoogstens viel op te maken dat het met de revolutie ook niet meer was wat het geweest was.

De Ouwe Tobia zat met een niet geringe kater en een nog veel groter schuldbesef in zijn kamerjas en nuttigde een glaasje Alka Seltzer. De preek over de begeleiding van de seksualiteit van de jeugd met liefde was nog niet voltooid en de vader maakte zich bittere verwijten over zijn plichtsverzaking. Nadat Sacco en Julia zich de vorige avond uit de voeten hadden gemaakt, waren hij en Ockenburg door sentimentele gedachten overvallen en menig Bokmaatje was geplengd ter herinnering aan tempo doeloe en voorbije schavuitenstreken.
     'Met liefde moeten wij de jeugd tegemoet treden op het pad dat leidt naar de vervolmaking van de natuurlijke vreugde,' las Ouwe Tobia. Wat een onzin.
     Hij nam een slok Alka Seltzer en wachtte devoot.
     'Bawaaaaph!'
     Ziezo, die was er uit. Nu de liefde nog. Hij draaide een vel papier in de machine. O, dat hoofd. Ach, dat schuldbesef. Hij begon moeizaam te tikken.
     'Want het is ook de liefde, die de jonge mens moet leiden naar de uiteindelijke ommekeer in het leven. Zo heeft Paulus het gezegd in 1 Korinthe 13 zonder de liefde was ik niets dan luid schallend koper, dan...
     'Bawaaaaaaph!'
     Ouwe Tobia loerde met ogen als verdroogde krenten in de grijze ochtendschemer. Here, doe mij een teken, dacht hij automatisch, zonder daar enige reactie op te verwachten. Prompt stopte er een Rolls Royce voor het huis. Het portier ging open. Een spiernaakte kerel sprong er uit en rende met de handen voor de schaamte de tuin in. Er werd gebeld. Ouwe Tobia ging als in een droom naar de deur en even later liep zijn zoon met snelle witte billen de trap op.
     'Waar heb jij gezeten?' brulde Ouwe Tobia fluisterend.
     'O, niks, in Amsterdam, Pa!' zei de nudist en was verdwenen. Waarop de vader de preek aangaande het seksuele ontluiken van de jeugd met liefde uit de machine rukte en met liefde in duizend stukken scheurde, waarna hij met lekkende vulpen een tirade het licht deed zien aangaande de hoererij, de HEERE HEERE, de Boze en de Zonde, welke zijn vader Oertobia niet misstaan zou hebben.

Marco Beile lag op de sofa in de hal van Het Kapitool, onder het portret van Louis Robert Praetorius, Officier in 't Leeger van de Koning van Pruisschen. Hij had een verband om zijn hoofd en naast hem stond Jansen, de huishoudster en deelde hem mede dat zij de hoop koesterde dat de jongeheer zich binnenkort beter mocht voelen. Marco staarde voor zich uit.
     'Het gaat geloof ik wel weer,' zei hij. 'Ik heb alleen nog verrekte pijn in m'n hoofd, zàg....' Het democratische accent was hem in het uur van beproeving ontschoten. Het kromme been niet, dat was nu inderdaad krom.
     In de torenkamer studeerde Ludovic viool, terwijl Tobia, in de vertrouwde ouderwetse vodden, zojuist op de Solex was weergekeerd. Hij zat op het terras met JWS en de luitenant van Marco Beile. Tobia's vertrouwen in vaklieden was natuurlijk danig geschokt. JWS zei voorzichtig, dat je de geluksfactor ook niet mocht onderschatten, waarop Tobia hem herinnerde aan het bestaan van een ongeluksfactor, al dan niet een oude Hadji zijnde. Rudolf, de enige die Tobia kende die ook meestal alleen was, keerde terug van een wandeling in de tuin. Tobia moest niet zo zeuren, het was tegenwoordig toch allemaal nogal makkelijk, zei Rudolf. Tobia hoorde hem zwartgallig aan. Ja, goed lullen hadden ze. Het was niets dan sex geblazen tegenwoordig, het leek wel of het iets was dat gisteren was uitgevonden, zoals televisie. Van de ene kant werd je overal door de media aan je hoofd getoeterd dat de seksuele revolutie daar was en van de andere kant hoorde je iedere dag van conservatieve zijde dat er maar raak gedaan werd tegenwoordig, maar de kleine man stond zoals gewoonlijk weer buiten, want in de praktijk was hem niets van al die zedeloosheid of desgewenst vrije moraal gebleken. De seksuele revolutie scheen een wel zeer papieren tijger te zijn en het mocht dan waar zijn dat er tegenwoordig maar raak gedaan werd, dat werd het in ieder geval noch mèt hem, noch dóór hem. Op die tirade wist niemand zo gauw iets terug te zeggen en Tobia dwaalde in de half verwilderde tuin rond, tot hij een oude ligstoel vond in een zonnig hoekje aan de voorzijde van het huis, waar hij onderuit ging om bij te komen van de afgelopen nacht.

Hij schrok wakker uit een Zwitserse droom vol kristallen sneeuwlandschappen, waar hij doorheen gleed aan de zijde van de honingblonde droom. Het grind knerpte, er reed een Mini met vervaarlijke snelheid naar het huis. 'Een lekkere wijvenblik,' noemde Tobia zo'n autootje, omdat er vaak stewardessen of andere dames in zaten die zelden van verkeerde makelij waren. Hier stapte ook zo'n dame van de wereld uit, in een elegant zonnejurkje met een grote bril en een handtas. Hij had het gevoel, dat hij haar kende.
     'Daag!' riep de werelddame met een poeslief stemmetje en huppelde draaienden bils het terras op. 'Is Saccie hier?' Het was Wieteke! Hoe kwam die plotseling hier? Tobia zoende en gaf een handje en maakte zich mompelend op om Sacco even te gaan halen. Waar was die eigenlijk gebleven? Terwijl Wieteke zich met JWS onderhield, begon Tobia vruchteloos een paar van de veertig kamers te inspecteren en ging het toen maar vragen aan Ludovic.
     'Sacco?' vroeg Ludovic, de viool onder zijn kin. Hij keek Tobia peinzend aan.
     'Mozart,' zei hij. 'Dat is toch niet te gek op dit uur van de dag?'
     'Jawel, maar Wieteke is hier.'
     'Zo,' mompelde Ludovic. 'Dat is heel interessant. Ik weet alleen niet of ze het goed zal vinden dat Sacco in bed ligt met Julia Ockenburg. Wees zo goed en houd haar nog wat aan de praat, dan zal ik eens zien of ik hem voorzichtig kan inlichten. Anders ben ik bang, dat het weer tot stuitende tafereeltjes zal komen.'
     Tobia ging bedrukt terug naar beneden. Hij kende Wieteke, net kwikzilver en als het moest net zo giftig. Hoe hield hij haar ooit lang genoeg tegen? Het Kapitool was wel een enorm groot huis, maar de kans dat Wieteke op goed geluk de verkeerde kamer binnen zou rennen, mocht niet uitgesloten worden geacht. Hij moest inderdaad de goede zeden zien te bewaren, al was het dan in schijn, maar goede zeden waren in de regel niet anders dan schijn. Hij kreeg een idee. Misschien was dit alsnog de kans om iets te redden van zijn oorspronkelijke plannen! Hij stapte naar Wieteke toe en deelde haar mede dat Sacco in het bad zat. Dat betekende dat Sacco voorlopig niet tevoorschijn zou komen, want hij was een erkend badzitter, die minstens een vol uur aan zijn gesoigneerde entree placht te besteden.
     'O, dan zal ik even zijn rug wassen!' riep Wieteke en betrad met elegante stapjes het huis.
     'Nee, dit lijkt me psychologisch niet het goede moment!' stotterde Tobia en sneed haar haastig de pas af. 'Hij zal je na die lange scheiding als goed gekleed man in z'n armen willen drukken en niet door jou gewassen willen worden!'
     'Ik was altijd Saccie's rug!' protesteerde Wieteke, terwijl Tobia haar een kamer in loodste. 'Dat vindt ie fijn!'
     'Maar toch geloof ik dat ie het nu fijner vindt als je even wacht. 't Is een soort van verrassing.'
     Wieteke ging op een sofa zitten en keek Tobia aan.
     'Wat doe je toch hijgerig en vreemd? Is er iets?'
     Tobia stortte zich bijna op haar en kwam nog net op een als decent te aanvaarden manier naast haar terecht.
     'Nee, nee, er is niks,' haastte hij zich te verklaren. 'Alleen... weet je dat ik eigenlijk nog vaak terug denk aan die keer in Amsterdam?'
     Wieteke schudde peinzend het hoofd. Dat Tobia een beetje gek was, dat wist ze wel en dat hij enigszins gefrustreerd was had ze wel gemerkt, inderdaad. Maar dat hij, na haar amper gezien te hebben, met koortsige ogen bijna op haar schoot ging zitten en wartaal uitsloeg....'
     'We hebben je erg gemist!' ging Tobia verder. 'Je hebt er geen idee van. Sacco en ik zeiden laatst nog tegen elkaar...'
     'Waar blijft Sacco nou?' hield Wieteke vol. Genade, als Ludovic de zaak nu maar goed aanpakte, maar ook weer niet zo goed dat Sacco te vroeg kwam opdraven. Tenzij Sacco niet meer wilde draven en het pand stiekem verliet met Julia. Hij besloot in ieder geval maar tot actie over te gaan. Als hij nu een klap voor zijn bek kreeg, was dat een eervolle verwonding, opgelopen in de strijd tot behoud van de eer van zijn beste vriend. Hij greep Wieteke bij haar heupen en trok haar half op schoot.
     'Kijk eens hier, ik meen het eerlijk,' fluisterde hij, jij bent de vrouw van mijn beste vriend en we kennen elkaar toch goed...' Zo sprekend trok hij de rits van Wieteke's zonnejurk open en stak een hand naar binnen. De kabouters begonnen als gekken heen en weer te hollen en het Instrumentarium roerde zich. Wieteke roerde zich ook.
     'Laat dat, zeg! Dadelijk komt Sacco binnen!'
     'Nee, nee, nee, hij is nog lang niet klaar!'
     Ik ook niet, dacht Tobia en smoorde verder verzet in een wanhopige omhelzing. Hij bedacht met schrik, dat Sacco inderdaad nog maar niet klaar moest zijn. O jee, het had er alle schijn van dat hij zich met zijn slimme plannetje weer knap in de nesten had gewerkt. Wieteke hijgde en keek Tobia onthutst aan. Ze vroeg zich af of ze hem maar niet meteen de hersens in zou slaan met de Empire pendule van Ludovic. Maar aan de andere kant was het duidelijk dat Tobia inderdaad opgewonden was en die bobbel tegen haar heup kon ook bezwaarlijk geacteerd zijn. Maar ze was niet voor niets een tijd in de verpleging geweest. Dus glimlachte ze en trok toen behendig de wel bedenkelijk lange rits van Tobia's kampeertent open. Tobia vatte haar bij de tiet. Ha, aan de brutalen de halve wereld! Over haar schouder heen kon hij door het raam de tuin in kijken en het werd hem te moede of faunen en nimfen een woeste voorjaarsdans uitvoerden tussen de berken. Hij sloot verzaligd de ogen en opende ze direct weer. Daar liep JWS, met naast zich Julia Ockenburg. O god! Waar was Hartog dan? Hartog was in aantocht! Maar verder kwam hij niet. Wieteke had het Instrumentarium gepakt en gehanteerd op zodanige wijze dat Tobia explodeerde als een nat rotje, waarna ze het in elkaar zakkende lichaamsdeeltje snel en zakelijk reinigde met Tobia's zakdoek en het weer in de tent stopte. Toen ritste ze de broek dicht en op precies hetzelfde moment ging de deur open en kwam Sacco stralend het vertrek binnen, gekleed in een pak van Ludovic. De beide gelieven vielen elkaar in de armen en Tobia maakte dat hij weg kwam. Wankelend liep hij het terras op. Dit was dus wat men noemde klaarkomen. Zo, zo. Maar was het de bedoeling dat de onderhavige persoon niet eens de tijd kreeg om zich te realiseren welke biologische processen zich aan hem voltrokken? Of liever gezegd, voltrokken werden. Inderdaad, hij had niet genaaid, hij was voltrokken.

Er stak een koele wind op en wolken schoven voor de zon. Iedereen was weg en Tobia zat alleen op het terras en kreeg het koud. Ludovic kwam aan hinken, met een vage voldane glimlach.
     'Dat hebben we geloof ik keurig voor elkaar gebracht,' stelde hij vast.
     Tobia zweeg en keek met omfloerste blik in zijn kruis.
     'De eer is gered, iedereen is tevreden!' zei Ludovic en haalde een doosje Simon Arzt tevoorschijn. 'Als ik je een sigaret mag aanbieden? 't Schijnt je nogal aangegrepen te hebben.'
     'Gegrepen ja,' mompelde Tobia, 'dat is het goede woord.' En hij legde besmuikt uit wat er gebeurd was.
     Ludovic nam een sigaret, borg het doosje weer zorgvuldig weg en streek een lucifer af, want hij zei aanstekers als een vorm van snobisme te beschouwen. Peinzend stak hij de sigaret aan en inhaleerde diep.
     'Ja,' zei hij uiteindelijk langzaam, 'het is wel een handig meisje in ieder geval. Maar inderdaad, seksueel contact kan je zoiets niet noemen. Dit is geen minnares, dit is de mijnopruimingsdienst.'

Met welke uitspraak wij dit schrijven besluiten, in de hoop de lezer binnenkort melding te kunnen maken van de verdere lotgevallen van
Uw Terneergeslagen Vriend   
Tobia



Inhoud op internet gezet met toestemming van Lennaert Nijgh.
De copyrights blijven onverkort geldig.
Transcripties kunnen overname-fouten bevatten. Correcties zijn welkom.




Gegenereerd door DVEGEN 3.2 op 2004-10-09
email