NEGENDE BRIEF
Het is al weer een tijd geleden dat ik je voor het laatst
bericht heb omtrent de belevenissen van Tobia. De
opeenstapeling van gruwelijke zaken die in de afgelopen
maanden gepasseerd zijn doet mij echter onverwijld naar de
pen grijpen, teneinde alles zo overzichtelijk mogelijk aan
het papier toe te vertrouwen. Geloof mij, beste vriend, dat
ik mijn best gedaan heb om enige orde in de chaos aan te
brengen, voorzeker geen gemakkelijke opgave in deze woelige
zomermaanden.
Gaan wij over tot het volgende
bewogen verhaal, getiteld:
Op een mooie middag in februari van dit jaar lag het plaatsje
Lenzerheide temidden van de met sneeuw bedekte alpenhellingen.
De hemel was stralend blauw en de sneeuw flonkerde in het
zonlicht. De toevallige vakantieganger, die dit idyllische
panorama vanaf de skipiste zou waarnemen, zou ongetwijfeld
aandrang hebben gehad om een punt van het landschap op te
lichten, waaronder dan het woordje KODAK
zou blijken te staan. Langs de rand van het naaldwoud kroop
de skilift omhoog. Kleurig geklede figuurtjes leunden
paarsgewijze op de houten ankers die achter hun zitvlak
haakten en ze zo op hun ski's naar boven trokken. Daar stond
een kabouter met een drankneus en een geel uitgeslagen baard
die de ankers in ontvangst nam en ze langs het grote rad van
de motor zwaaiend en zwierend hun tocht naar het dal liet
beginnen. De tegen betaling van harde Zwitserse franken
omhooggetakelde toeristen, waaronder een groot aantal
Nederlandse doktoren - God
mag weten waarom, maar er is geen wintersportplaats of het
is er vergeven van de Nederlandse
doktoren - begonnen hun
afdaling. Wat niet onderweg in een kerstboom bleef hangen
of met de billen in een kuil zakte of wijdbeens remmend op
de bek viel, kwam stoer kijkend beneden aan, met gebruind
gezicht roepend en lachend naar elkaar. 'Is Ans er al?
Dick, kerel, jij ook hier? Hoe is het met de Tonnemaatjes?
Hebben jullie mij gezien? Honderd meter recht naar beneden,
hahaha! Zeg waar blijft Ans nou?' En als Ans er dan was
of men kennis genomen had van het Ans-vormige gat in de
nabije schutting, dan begon het gedrang in de rij weer bij
de skilift, waar een precies eendere kabouter als boven de
sportievelingen een anker onder de billen ramde en ze met
een geknor bergopwaarts zond. En tussen de aan draden
voortgetrokken beter gesitueerden treffen we zowaar een oude
bekende aan: Dr. Knieffe, met een slaapmuts op en luid
brullend, met naast zich Ouwe Tobia. Aan het anker
daarachter de bijbehorende echtgenoten. Vervolgens een
anker met één er achter gehaakte
ski en daaronder, voortschuivend door de sneeuw, iets zeer
ongeorganiseerds.
De dwerg bovenaan de skilift
haakte de ski er af en schoof het bundeltje dat er aan vast
zat terzijde. Hij trok aan zijn pijpje en boog zich er met
vragende kraaloogjes over heen.
'Güggeli?' informeerde
hij deelnemen, 'geht's bissli, joa?'
Er maakte zich uit de hoop
ellende een boos oog los, dat met luider stemme de
Kanaänieten afriep over dit land van speeldozen en
chocoladerepen en toen krakend verrees. Er stond nu een
klein uitgevallen achterneef van de verschrikkelijke
sneeuwman op ski's, met een blauw zeildoeks gewaad vol
ritsen en zakken, het hoofd bekroond met een Mongoolse
jubeltulband met oorkleppen en een oranje skibril van
enorme afmetingen. De verschijning schudde de meeste
sneeuw van zich af, ontdeed zich van zijn wanten en
diepte een pakje sigaretten op. Paffend en rokend bleef
hij van het uitzicht over het dal staan genieten, aan de
rand van de piste. Getroffen door het uitzicht welden enige
citaten uit Schillers Wilhelm Tell hem van de lippen
en dus had hij niet in de gaten dat achter hem de ietwat
zwaarlijvige gestalte van Frau Geheimrat Dr. Viehlnath uit
Mönchen-Gladbach, die aan haar tweede jeugd begonnen
was en iedere avond in de lobby van het hotel zat met een
decolleté als de bilnaad van een oude kerel, juist
bukte naar de sluiting van haar ski's en zodoende de
Schiller citerende figuur in de onderrug piekte met haar
skistok.
'So lange die Berge auf ihren
Gründe steh'n...' bracht Schiller nog uit, voordat zijn
ski's onder hem vandaan schoten. Terwijl hij op de ijsgladde
piste binnen akelig korte tijd een onwaarschijnlijke snelheid
kreeg, klapwiekte de dichter als wilde hij opstijgen.
Onderwijl trachtte hij stokken en wanten onder controle te
krijgen, terwijl de mongolentulband hem over de ogen
zakte.
Een paar honderd meter lager
draaide Dr. Knieffe met uitgestoken
zitvlak zijn bochtjes, terwijl Ouwe Tobia achter hem
aanschoof.
'Hé, kijk uit!' riep
Knieffe, 'daar komt weer zo'n verdomde Zwitser!' Ouwe Tobia
zag een streep voorbij flitsen. Ja, die inboorlingen konden
er wat van. Terwijl zij als stijve Hollanders twintig bochten
maakten op zo'n helling, schoten de bergbewoners met losse
handen naar beneden. Kijk nou toch eens aan, zo'n stoere
Helvetiër. Eigenaardig, overwoog Knieffe bij
zichzelf, die zwemmende gebaren, die achterwaarts hellende
houding en vooral dat bloedstollende geschreeuw, zouden dat
plaatselijke gebruiken zijn?
'Kawiiit!' hoorde hij de
Helvetiër tekeer gaan. 'Wiewaaaa! U mu lu duu!
Geeeweeedee! Nejeneejeee!'
Daar, waar de piste een bocht
naar rechts maakte, ging de Zwitser rechtdoor en verdween met
een plof in een hoop stuifsneeuw.
'Zag je dat?' zei Knieffe
opgetogen, 'die kerels graven zich er als mollen doorheen!'
Ouwe Tobia keek peinzend. Hij geloofde niet in ondersneeuwse
afstekers, wel in een ondersneeuwse Tobia, zijn zoon.
Wel, die ging inmiddels na wat
er gebeurt met iemand die met zo'n vijfenveertig kilometer
per uur in de Tiefschnee terecht komt. En nu was hij wel op
retraite en wijdde zich aan de wintersport teneinde tot
inkeer te komen, maar het feit dat nu zelfs zijn onderbroek
vol met fijne sneeuw zat kwam hem toch wel erg ascetisch
voor. Het viel in ieder geval niet te ontkennen dat het een
verstorven gevoel gaf.
Nadat hij was opgegraven
keerde hij met zijn familie terug naar het dorp, voor wat
après-ski heet. Behalve de dolzinnigen, onder welke
zoals gezegd altijd heel wat Nederlandse doktoren, die
wintersport opvatten als het zich ongeremd van een berg
storten, waren er ook nog een groot aantal meestal wat
jongere toeristen, die de korte dag grotendeels in bed
doorbrachten,
al dan niet met elkaar, teneinde pas om een uur of
vier tevoorschijn te komen, gekleed in smaakvol blitspak. En
de Zwitsers, ofschoon zelf allen vierkant en onverstaanbaar,
waren wel zo handig geweest om een kruising uit te denken
tussen een tearoom en een nachtclub, waar men zich dan tegoed
deed aan thee en gebak, terwijl een onderbetaalde Italiaan op
een Hammondorgel dreunde, daarmee de meute de dansvloer
opdrijvend. Tobia zag deze vertoning aan vanachter een glas
thee met rum en brevierde onderwijl in een deeltje Dante.
Ondanks alle knipoogjes van zowel zijn vader als Dr. Knieffe,
die hem attent moesten maken op de aanwezige meisjes, bleef
hij zijn gelofte trouw en onthield zich strikt van enige
erotische belangstelling. En werd Dante hem te wulps, dan
pakte hij de NEUE ZÜRCHER ZEITUNG,
die zelfs de meest heetgebakerde driftkop alle hormonen uit
de broek gejaagd zou hebben. De vooroorlogse opmaak van het
blad deed al geruststellend aan. Zelfs wereldschokkende
berichten over oorlog en ellende zagen er uit als koploze
kolommetjes over een binnenbrandje of een weggelopen koe. De
derde pagina was onveranderlijk gevuld met binnenlands nieuws,
waarvan de helft uit moorden bestond. Berichten die er meestal
op neerkwamen dat in het plaatsje Blumliswill, waar iedereen
dezelfde achternaam droeg en struma had, de boerenknecht
Ulli B., na vermoedelijk vier generaties lang op een alleen
door Anton Pieck te illustreren wijze in het haardvuur
gestaard te hebben, de familie tot in de derde graad had
uitgeroeid. In Nederland pleegt men dit soort landelijke
misdrijven te begaan met parathion of met het keukenmesje,
zodat de schade meestal tot een echtgenote of een tante
beperkt blijft, maar in Zwitserland is iedere man tot zijn
vijfenvijftigste soldaat en heeft een wapen in huis en met
een Oerlikon snelvuurgeweer wil het er aardig inhakken. Ja,
die Zwitsers waren een picturaal volkje, bedacht Tobia.
Sinds ze door Julius Caesar in hun gebergte waren teruggemept,
hadden
ze zich daar onledig gehouden met houtsnijwerk en inteelt, het
waren rustige, weinig opgewekte mensen met een zeker talent
voor tolheffen. Alleen de föhn, een warme valwind die de
indruk gaf dat je met een lauwe gummikruik in je nek werd
geslagen, maakte ze nog wel eens onrustig en dan sprongen er
nog wel eens een paar van een berg af of namen hun geweer en
gingen wat schieten. Kortom, het was een ideale omgeving voor
Tobia om zijn perikelen te vergeten.
Die avond bracht hij door in
een wat achteraf gelegen café, dat meer door de
autochtone bevolking werd bezocht dan door toeristen. Daar
werd hij niet afgeleid door onbereikbaar mooie meiden en kon
hij 't glaasje heffen in gezelschap van zwijgzame lieden, die
zelfs als ze iets zeiden een taal bezigden die niemand kon
wisselen. Tobia merkte op dat de kabouter van de skilift met
geregeld gebaar een glas helder vocht innam dat hem zeer goed
scheen te bekomen. De kabouter zag hem kijken en knikte
bemoedigend.
'Pflümli!' sprak hij op
ongeletterde toon.
'Ja, ja!' zei Tobia. 'Dat zal
zeker wezen!'
Tot zijn verbazing werd er
namens de oude een eender glaasje gebracht. Tobia rook
voorzichtig. Het leek een beetje op slivovitsj. Hij proefde.
Er ging enige tijd veel in hem om en toen begreep hij
plotseling aanzienlijk meer van de Zwitserse nationale
gebruiken. Kortom, tegen enen stapte hij eigenwijs naar het
hotel, met zwaaiende armen en benen en korte hikjes.
Vermoedelijk zou hij daar nooit aangekomen zijn als er
geen hulp was komen opdagen. De plaatselijke telegrambesteller,
tevens koster, koddebeier, brandweerman en gemeentearbeider,
kenbaar aan een bruine pet met het opschrift
DIENSTMANN
'Grützi!'
'Waas hotel?' vroeg Tobia.
'Wattizzer? Hoelaat?'
De inboorling herkende
stamverwante verschijnselen en vatte Tobia bij de kraag.
Zo, op elkaar leunend, vorderden ze schoksgewijze in de
richting van het hotel.
In de lobby zaten Ouwe Tobia
en Dr. Knieffe en kortten zich de tijd met een flesje
Johannisberger. Ze keken tamelijk op van de verschijning
van een paar dwergen, die gearmd naar binnen dansten. De
ene had een uniformpet op, de ander een mongolentulband,
beide achterstevoren. De piccolo, gewend aan dit soort
entree, snelde naderbij met een steekwagentje.
'De Leutli!' riepen de
dwergen, die zeer brandgevaarlijk roken, 'Grützi
mittenand! Wiezder drong'n? Wie moetter nogge br'l?'
Ouwe Tobia verborg zich
achter een oud nummer van DE TELEGRAAF,
Dr. Knieffe begon onderdrukt te lachen.
Tobia, onkundig van dit
alles, zag bergen en dalen en potsierlijke lieden met
kraalogen en stond op het punt een oud lied te gaan
zingen, toen het gebeurde: het was een visioen, een blik
in een andere dimensie. Hij zag een bruine gladde hals
uit een witte avondjapon komen, halflang honingblond haar,
een glimlach om een onvoorstelbaar mooie mond en twee
hazelnootbruine ogen die hem geamuseerd en verstandig
aankeken. Het duurde maar even, toen suisde het tapijt
op hem af.
Het waren die ogen, die hem maanden later nog iedere nacht
aankeken. Hij had ze nooit meer gezien, maar zijn vader had
hem verteld dat er inderdaad een meisje in een wit avondtoilet
uit de lift was gekomen, vlak voordat hij in elkaar zakte. Wel,
ze had in ieder geval een bruusk einde gemaakt aan de
retraite, wie ze ook geweest mocht zijn. Als er zulke
goddelijke vrouwen rondliepen, dan loonde het de moeite
om het desnoods tegen alle Hadji's ter wereld op te nemen
en dus hees Tobia, zodra de lente zich deed voelen, de
krijgsbanier en deed, in het Tenue en op de Solex, galmend
en neuriënd zijn intocht op het strand. Daar betrad
hij met de neus in de wind de uit verveloze houten schotten
opgetrokken nering van de oude Peper en zette zich breeduit
op het terras met een pilsje. Hij spiedde het strand af.
Al maanden was hij op zoek naar de vrouw die hetzij het
honingkleurige haar, hetzij de mond, hetzij de hazelnootbruine
ogen van het visioen vertoonde. Maar alles wat er te zien viel
was bol van oog, dun van mond en vaal van kapsel. Weliswaar
zag je hier en daar een mooi lijf, maar dat domme geneuk
interesseerde hem al lang niet meer. Tobia was sinds zijn
retraite in de ban van hogere verlangens en menig lyrisch
werkje ontsnapte in verstolen momenten aan zijn pen. Zodat de
Hadji werkeloos werd en zich snel bezon op een middel om
Tobia te pakken te krijgen. Dat middel vond hij in de dochter
van de oude Peper. Die was stellig niet zo bijzonder, maar ze
droeg bij het serveren een glad vallend zonnejurkje en dat
vertoonde haar billen zeer wel. En Tobia, na de zesde pils,
werd gealarmeerd door onderbroekse kabouters, die almaar
zenuwachtig heen en weer liepen in zijn kruis. Hij betrapte
zich er op dat zijn blikken voortdurend afdwaalden naar de
billen van het Pepertje en hoewel hij het meisje het jaar
daarvoor nog als een borstloos reptiel in een zandkuil had
zien zitten, verbaasde hij zich er over hoe dat spul toch
maar in zo'n korte tijd opbloeide. Even later arriveerde
Muis, zoals bekend een voorbode van kwade zaken. Gezamenlijk
namen zij de billen aandachtig waar en hieven menig pilsje.
Oude Peper, die tegen het einde van de middag merkte dat hij
bier moest bestellen, weet die plotselinge omzetstijging aan
het fraaie weer en niet aan de lichamelijke
veranderingen die zich de laatste tijd aan zijn dochter hadden
voltrokken. Tobia's geestesleven was intussen moreel gedaald
en van ogen naar billen gezakt. Dus legde Tobia zijn hand op
de billen toen hun eigenares kwam afrekenen en verzocht haar
mee te gaan voor een gezellig borreltje. Muis, die onbekend
was met de geestelijke diepten die Tobia in de laatste jaren
had doorleefd, verbaasde zich zeer over deze doortastendheid
van iemand die vroeger niet eens een nakie had en keek ademloos
toe. Pepertje giechelde en zei 'O! Meneer!' en ging toestemming
vragen aan de oude Peper. Die had net uitgerekend dat de heren
ongeveer een kwart van zijn omzet hadden uitgemaakt en vond
het best. En zo waren ze even later onderweg naar het huis van
Tobia, in Muis zijn sportwagen. Muis had ook wel graag een
onderzoek naar de billen ingesteld, maar hij leed aan
evenwichtsstoornissen en was al lang blij dat hij de wagen op
de weg kon houden, zodoende Tobia de gelegenheid verschaffend
zich op de achterbank te verdiepen in zijn vangst. De billen
voelden inderdaad zeer wel aan. Ook met billen was het niet
altijd groots gesteld, wist Tobia. Er was veel ondeugdelijk
hang- en sluitwerk in de wereld en met afschuw herinnerde hij
zich de weeë kadet van Wiesje en de harde apereet van
Toosje. Maar deze billen hadden nog iets ongerepts en
veerkrachtigs, er straalde een warm leven uit, zoals alleen
nieuwe en ongebruikte artikelen dat hebben. Pepertje zei
ondertussen nog steeds niet veel meer dan 'O!', al liet ze
'Meneer!' nu weg. Tobia was hooggestemd. Ha, nu zag je maar
weer hoe eenvoudig het allemaal was. Je hoefde helemaal niet
naar Amsterdam om daar in allerlei intellectuele kringen te
duiken. Hier, vlak bij huis, lag het naaiwerk als het ware
voor het oprapen. En nu hij wat ouder was, werd hij zelfs
met Meneer aangesproken!
Voor het huis van Tobia zette
Muis zijn passagiers af en keek ze nog een tijdje met scheef
bekje na. Toen gaf hij een korte oprisping en reed weg,
teneinde in de Paardenpaal te gaan vertellen
dat de nakieloze Tobia zich tegenwoordig bevredigde met
vijftienjarige serveersters.
De volgende dag was het warm en reeds vroeg opende de oude
Peper de deuren van zijn uitspanning, in afwachting van de
stroom dorstige zonnebaders. Hij was in een opperbest humeur.
Niet alleen beloofde het een goed seizoen te worden, nu
was zijn dochter ook nog in de gunst gevallen van een
vermogend vrijgezel en ondanks haar jeugdige leeftijd was het
toch niet onmogelijk dat hij, de oude Peper, middels zijn
dochter binnenkort geparenteerd zou kunnen raken aan een
aanzienlijke familie. Ankie Peper was de vorige avond met
hoogrode konen thuisgekomen en had verhalen verteld over de
luxueuze omgeving waar haar vrijer woonde en over diens
buitengewoon aardige ouders, kortom het was rozengeur en
manenschijn, want 'ze ging met 'm.' Haar oude tante
Bé had weliswaar een ander geluid laten horen en
geroepen dat het met studenten nooit iets werd en dat het
uit zou draaien op ongehuwd moederschap en ellende, maar
dat had Ankie met het neusje in de lucht ontkend. Nee,
haar verloofde was een Net Persoon en hij was haar niet
dát te na gekomen. Hier fronst de lezer uiteraard
de wenkbrauwen. Het is toch, Tobia kennende, zeer moeilijk
te geloven dat die zich beperkt had tot een kopje thee en
een biskwietje. Maar Ankie kende Tobia niet en dat ze hem
voor een Net Persoon aanzag, kwam door Ouwe Tobia. Die zag
zijn zoon het pand binnensluipen met een uiterst minderjarige
in een kinderjurkje en zijn vrouw had dezelfde paniekerige
ogen gekregen als ze had wanneer Peking met een vogeltje
thuiskwam. Toen Tobia met zijn vangst in zijn kamer kroop,
heerste er beneden een stemming in de geest van 'O God, pak
het af, het leeft nog!' De oude vader had zich persoonlijk
naar boven gerept en Tobia daar treffende met zijn hand in
de broek van Pepertje, gevraagd of de jongelui niet beneden
wilden komen,
want er was zo'n alleraardigst stuk op de televisie. En zo
was Pepertjes eer gered en Tobia's avond grondig verpest en
nadat twee te hard schreeuwende en met hun gezicht trekkende
Nederlandse acteurs elkaar hadden doodgeschoten met een
alarmpistooltje, was het verzaligde Pepertje op de bus gezet
en was thuis de hel losgebarsten. Ouwe Tobia had geroepen dat
zijn zoon maar 'zo'n juffrouw' moest nemen voor zijn geile
praktijken, maar zeker geen 'jong kind' en dat zulks bovendien
niet in de domineeswoning kon plaats vinden. De trivialiteit
van de ruzie in aanmerking nemende, zullen we die verder laten
rusten.
Keren wij terug naar des ouden
Pepers bedrijfje, waar het nu al aardig vol werd. Ankie kreeg
brommen van haar vader omdat ze een afwezige indruk maakte en
herhaaldelijk werd aangetroffen achter de ijskast, de ogen
onbestemd in de verte gericht. Zo'n Net Persoon! dacht ze.
En zulke aardige mensen! En ze wachtte met kloppend hart het
ogenblik af dat haar sprookjesprins de tent zou betreden om
haar in zijn armen te nemen.
Een onbestemd lawaai deed haar
opkijken. Ook haar vader, die de kassa opnieuw hoorde
rinkelen, snelde toe. Ramses kwam namelijk binnen, met
uitgebreid Gevolg. Daardoor liep de plechtige binnenkomst
van Tobia enigszins in het honderd. Maar hij kende Ramses
nog uit de tijd van Bommel en vond het niet zo erg. Met
Ramses kon je lachen, dat was algemeen bekend. Bovendien
plaatste die orders in de richting van zo'n vijfentwintig
glazen sherry per keer, want hij hing de mening aan dat
allen met onbekrompen hand te drinken moesten krijgen. Of
dat nu allemaal werd afgerekend was een tweede, maar zijn
aanwezigheid was een goede reclame voor het pand. Zoals
diverse cafés in Parijs jaren teerden op het feit dat
Sartre er een keertje was geweest, zo genoten diverse
strandgelegenheden de naam het enige en echte stamcafé
van Ramses te zijn. Die had een mythe om zich heen gebouwd
bij het leven, waar menig
overledene jaloers op kon zijn en waarin vervaarlijke
dronkenschappen, naaktloperij, kerkschennis, seksuele
ongebreideldheid en verstoring van de openbare orde de
boventoon voerden, terwijl zowel Prinses Anastasia als
ex-koning Faroek van Egypte werden genoemd als zijn
eventuele ouders of grootouders. Het spreekt vanzelf,
dat hij dag en nacht omgeven werd door een soort van
hofhouding, bestaande uit lieden die graag met hem
gezien wilden worden of iets anders met hem hoopten te
kunnen doen. En daar raakte Tobia vandaag toevallig tussen.
Op weg naar het strand was Boudewijn er ook nog bijgekomen,
een paar van de inmiddels afgestudeerden van de Toneelschool,
JWS en diens vrienden en familieleden en tenslotte de in
keurig pak gestoken kantoorbediende, die Tobia destijds op
schoot had zien zitten bij Jeroen en die Lummetje bleek te
heten en op zijn beurt weer een aantal nichten en
achternichten uit het Amsterdamse met zich mee sleepte.
Bij de naburige strandtent was door het gezelschap al in
ruime mate verteerd, zodat de gemoederen enigszins verhit
waren. Daarbij kenmerkte het binnenschrijden van de befaamde
toneelspeler zich door kleine motorische storingen, zodat
van links en rechts allerlei nichten en achternichten
toeschoten om de acteur overeind te houden. Deze riep met
geschoold geluid dat het verschrikkelijk gezellig was dat
iedereen er was en dat vooral niemand ongedrenkt moest
blijven. Men sleepte een stoel aan, waar de bekende
Nederlander doorheen zakte. Men hief aan een kleinigheid
te gebruiken en Ankie Peper sjouwde met bladen vol sherry en
voelde zich enerzijds gestreeld omdat zij de beroemde Ramses
mocht bedienen en anderszijds bedroefd en verward, omdat
Net Persoon, die haar de vorige dag zo hoffelijk zijn liefde
had verklaard, nu ineens geen belangstelling meer voor haar
had en voortdurend glazen sherry naar binnen goot, daarbij
op damesachtige toon 'Hoepla!' roepend tegen de nichten en
achternichten van Lummetje. Maar het ergste zou nog komen.
Terwijl de
oude Peper, die zich van zijn schoonzoon zeer veel had
voorgesteld, in weerwil van de rinkelende kassa steeds
bewolkter ging kijken en de oude Tante Bé als een
onzindelijk orakel in de keuken stond te profeteren
aangaande studenten, rijke stinkerds en homosuwelen, werd
het gedrag van Net Persoon steeds aanstootgevender. Kleine
gilletjes slakend was hij samen met Bo, die zich als zijn
moeder voordeed, begonnen aan de opvoering van een soort
familiedrama waar alle nichten en achternichten ook aan
deelnamen en waarin iedereen om de vijf minuten van
geslacht wisselde. Ramses de Grote was inmiddels een
kleine wandeling aan het maken en verschrikte oude dames
door het roepen van 'Truttekee!' in hun oor, bij welke
gerontofiele werkzaamheden hij overeind werd gehouden door
inderhaast toesnellende leden van het Gevolg. Aan het slot
van de leuke middag was Tobia samen met de populaire acteur
op zoek gegaan naar diens schoenen, welke operatie er uit
de verte gezien op leek dat de beide heren elkaar lagen te
omhelzen in een kuil. Dat ze daar eenvoudigweg ingevallen
waren en er zo vlug niet meer uit konden komen, ontging het
publiek een beetje. Het gevolg van een en ander was dat
Ankie in bitter geschrei was uitgebarsten en dat de oude
Peper, ziende dat zijn vooruitzichten op maatschappelijke
promotie een misverstand waren, het gezelschap de deur wees,
met luide stem en een stortvloed van termen waaruit een
verregaande onverdraagzaamheid jegens seksueel alternatief
gedrag bleek.
Op dit moment arriveerde JWS
op het strand, nerveuzerig krabbend op het hoofd en zich
afvragend hoe nu de avond weer zou worden doorgebracht.
Hij kwam juist op tijd om Oude Peper te horen gewagen van
'dronkemansbende' en 'kapitalistische ruigpetten', alsmede
om de onttakeling van Tobia en Ramses aan de kuil gade te
kunnen slaan. Tobia was inmiddels iets nuchterder geworden.
Hij realiseerde zich niet wat hij in de boezem van de
familie Peper had aangericht. Hij was in voor
iedere uitbundig vorm van pret. Toen JWS hem voorstelde om
mee te gaan naar Amsterdam, was hij dan ook een en al drukte
en geroep. En misschien was hij zich niet helemaal onbewust
van het feit dat hij weliswaar wilde neuken, maar er geen
behoefte aan voelde om opgenomen te worden in de familie van
de uitbater ener Zandvoortse strandtent.
Inmiddels vond hij dit een
schitterend buitenkansje; JWS was immers een vakman, die
altijd wel met buit huiswaarts keerde en natuurlijk was
niets eenvoudiger dan een vakman in de arm te nemen die de
vermoeiende versieringswerkzaamheden zou kunnen verrichten,
waarna hij, Tobia, de rest zou kunnen doen. Stom, dat hij
daar nooit eerder aan had gedacht. JWS had een auto, kende
iedereen en wist altijd wel een willig lijf op te scharrelen.
In het voetspoor van zo'n deskundige mocht het toch een koud
kunstje heten de meest exquise geslachtelijke genoegens te
smaken? Bovendien, ook detectives en loodgieters waren altijd
met z'n tweeën. In de auto zei Tobia dus tegen JWS, dat
hij zich voorstelde in Amsterdam een glaasje te drinken en
daarna met een paar gezellige meisjes gezellig naar bed te
gaan.
'Ja, gezellig!' riep JWS.
Tobia knikte. 'Waar zullen we
heen gaan?'
'Geen idee,' zei JWS. 'Even
naar de Koets en dan eens kijken bij Lummetje thuis, daar
gaat iedereen heen vanavond.'
Tobia keek bewonderend naar
de vakman. Hoe achteloos en geniaal werd dat daar even
gesteld! Hij, de amateur, wist nooit hoe of wat aan te
pakken en ging dan moeilijk doen met illegaal bewoonde
panden en dergelijke en natuurlijk kwam daar niks van
terecht, maar hier hoorde je het ambachtelijk zekere
gemompel waarvan technici zich bedienden, in de stijl van
'Geef effe een nummertje zeven an, dan gooien we dat
tweeduims knietje er op!' En dan de inval om naar Lummetje
te gaan! Dat was meesterlijk gevonden! Aangezien daar
natuurlijk alleen homo's
kwamen, hadden zij dan de ongetwijfeld hongerige dames
voor zich alleen. Tobia zakte weg in een roes van sherry en
zalige dromen, waarin allerlei hazelnootbruine ogen hem
smachtend aankeken. Als zo'n visioen alleen al zo'n gezicht
had, wat voor godinnenlichaam zou er dan wel niet onder
zitten?
Ouwe Tobia, sigaren en Bokma
bij de hand, zette zich inmiddels tot het schrijven van zijn
wekelijkse preek. Geen moeilijke opgave ditmaal. De noodzaak
van deskundige begeleiding inzake het seksueel ontwaken van
opgroeiende kinderen, een modern en krachtig thema. Ouwe
Tobia humde wat in zichzelf en dacht na over de salto mortale,
waarmee hij aan het einde van zijn betoog moest zien terug te
keren naar het geloof. De bijbel zei wel een en ander over
dat onderwerp, maar dat getuigde van een weinig soepele visie,
waarin verbodsbepalingen ten aanzien van incest werden
afgewisseld met tirades over steniging en de
HEERE HEERE. Nadenkend zoog Ouwe Tobia
op zijn pen. Het Hooglied? Moeilijk te plaatsen bij iemand
met opgroeiende kinderen, althans niet met de kinderen van
de Fakkeloren en de Van Zeveren Ooteburgs, hij had inmiddels
zelf kunnen waarnemen dat die kinderen eerder te maken hadden
met de meest drastische verzen betreffende hoereerders. Maar
Ouwe Tobia was nimmer voor een gat te vangen. De liefde! Dat
was het! Met die stoplap viel alles aan elkaar te naaien.
Hoe moest men zijn kinderen seksueel voorlichten? Met liefde!
Hoe bekwam men zulk een liefde? Van God! Hoera! En de Bokma
klokte en de sigaar pafte, alles met liefde. Op dat moment
greep de duivel in, door middel van Mr. Kick Ockenburg, die
eens gezellig langs kwam en zijn dochter bij zich had. Ouwe
Tobia vroeg de hemel met scheef oog vergeving voor deze
plichtsverzaking en greep de fles en de apenootjes, teneinde
zijn gasten te ontvangen. Julia, de dochter van Ockenburg,
was twee jaar 'in het buitenland geweest' en dus een dame
van de wereld, middels de eerder beschreven gatwassingen van
Franse kruidenierskinderen.
Dat ze in het geheel geen gaten had gewassen van welke
nationaliteit ook, behalve dat van haar zelf en dat ze in
de Franse taal alleen had geleerd 'Ah!' en 'Oui!' te roepen
als Mevrouw niet thuis was, dat had ze natuurlijk niet
verteld.
'Jammer dat je zoon niet thuis
is!' riep Mr. Ockenburg schalks, met nauwelijks bedekte
knipoogjes naar zijn dochter. Julia, die er uit zag als een
meisje dat heel goed weet hoe ze er uit ziet, reageerde niet.
Haar vader sleepte haar mee langs allerlei kennissen, in de
hoop dat ze een of andere puisterige jongen zou nemen, dat
wist ze wel. Ze herinnerde zich het zoontje van de dominee
met zijn iele nekje en zijn flaporen ook en ze verveelde
zich en staarde broeierig in haar glaasje Port.
'Je zoon is anders ook een
mooie!' riep Ockenburg gillerig. En hij vertelde in geuren
en kleuren hoe hij die middag aan het strand had gezeten
en Tobia daar had gezien met die bekende acteur en hoe die
beiden zich daar gedragen hadden. Aangezien Mr. Ockenburg
een toonbeeld was van onnozele leukvinderij en geen moment
in verkeerde richtingen dacht, meende hij hier nu eens een
goede grap geleverd te hebben. Ouwe Tobia werd echter
lichtgeel bij het vernemen van deze zaken en overwoog hoe
diep triest het was, dat zijn zoon, in plaats van thuis te
zijn als er een aardig meisje op bezoek was, zich de ene dag
afgaf met nauwelijks volgroeide serveersters om zich dan de
andere dag in het openbaar te misdragen met veel oudere heren.
De Koets was een donker en rokerig hol in het centrum dat
voornamelijk door artiesten werd bezocht. Aan de overkant
was een populaire dancing waar het vol zat met meisjes die in
groepjes langs de kant hokten in afwachting van het
rondslenterend manvolk. Maar wie dacht daar nu de vakkundige
expeditie van Tobia c.s. aan te treffen, kwam bedrogen uit.
Tobia en JWS zaten met peinzende blik tussen acht heren in en
stelden vast dat het enige vrouwelijke wezen in de zaak een
oudere dame
was die zich in een soort Indianengewaad in haar derde jeugd
had gestort. Verder zaten er alleen bekende modeontwerpers,
van wie er eentje zich wel eens voor de grap als dame had
verkleed, maar zelfs dat was er vandaag niet bij.
'Waarom zitten we hier?'
vroeg Tobia na een tijdje.
Hij had er toch recht op dat
te weten. Als je de loodgieter liet komen voor het lek dan
was het toch ook niet de bedoeling dat de man het gras ging
maaien bij de buren.
'Ja,' mompelde JWS, 'ik ken
hier wat mensen, ik kom hier wel eens meer.'
'Laten we dan aan de overkant
gaan kijken,' stelde Tobia voor, 'ik geloof dat het daar
vol meiden zit.'
JWS fronste het voorhoofd.
'Weet je zeker,' zei hij
voorzichtig, 'dat daar de goede soort van meiden zit? Ik
bedoel, ik ben daar eens geweest, maar ik kende niemand en
toen wilde ik dansen met een meisje, maar toen kwam er een
grote kerel aan en toen wist ik opeens zeker dat het niet
de goede soort van meiden was!'
'Hier zitten zeker de verkeerde
meiden!' gromde Tobia.
'Laten we dan naar Lummetje
gaan!' zei JWS.
Dat leek Tobia ook beter.
Bij Lummetje waren zeker bekenden en waarschijnlijk was
JWS op bekend terrein beter op dreef dan op de vrije markt.
JWS was misschien meer een specialist dan zomaar een vakman,
zogezegd. Buiten vonden ze hun weg versperd door een grote
oploop. Blauw zwaailicht en rookwolken wezen er op dat de
politie weer eens slaags was geraakt met het vooruitstrevende
deel van de bevolking. De hele stad was al sinds weken
onrustig en er braken vooral in het weekend overal
vechtpartijen uit. De casus belli scheen oorspronkelijk een
huwelijk in de Koninklijke Familie geweest te zijn, maar dat
was iedereen al vergeten. Eigenlijk was de huidige reden van
het geweld uiterst vaag. Van progressieve zijde was gewezen op
het fascistoïde karakter van de bestaande ordehandhaving
en
aan de andere kant werd geaarzeld tussen flink aanpakken en
de zaak op zijn beloop laten. Als exempel had men besloten
iemand in het gevang te stoppen en dat was Tobia's vroegere
huisgenoot Hansje Politicus. Deze geste was, in plaats van
afschrikwekkend te werken, aanleiding geworden tot
uitgebreide en niet zeer overzichtelijke samenscholingen
in de binnenstad.
Tobia keek naar de
wanordelijkheden in de verte en was in stilte blij dat
hij deze keer de aanleiding niet was. Maar wel versperden
de rellen de toegang tot de parkeerplaats waar JWS zijn
auto stond. Dus dan maar te voet naar Lummetje. Onderweg
door de Jordaan kwamen ze een afdeling bereden politie
tegen, met helm en karabijn, voortrijdend door de doodstille
straat. Anders was de Jordaan op een mooie zomeravond nog
druk en vol leven, met zelfs de kinderen nog op straat.
Nu zag je geen hond. Het maakte een beklemmende en
oorlogsachtige indruk. Lummetje Schootzitter bewoonde een
oud pandje om de hoek van een straat bij de Prinsengracht.
De deur stond open en de beide vaklieden stommelden naar
boven. En daar werd Tobia duidelijk dat er zelfs voor de
meest bekwame vakman weinig te doen was. Er waren wel
degelijk dames, maar de politieke toestand in de stad
eiste de volledige aandacht op en degene die nu erotische
voorstellen zou doen, moest wel per definitie een rechtse
zak zijn. Of het moest natuurlijk Tobia zijn, bij wie de
zak zo veel aandacht vroeg dat de daar aan vast zittende
Tobia niets te vertellen had. In het voornamelijk met
duistere bibelots gestoffeerde vertrek van Lummetje zaten
diverse lieden, onder wie tot Tobia's afschuw Toosje, om
een radio heen, waaruit de stem van Burgemeester Van Hall
kwam, die nogal huilerig deed en smeekte om rust en orde.
Onder afkeurend gemompel schakelde men over naar de
politieband. Daar bleek het met rust en orde maar pover
gesteld te zijn en met veel tegenwoordigheid van geest
werd er door de autoriteiten niet gereageerd. Om de
haverklap kwamen paniekerige stemmen door die melding
maakten van tientallen personen, als gekken door de stad
dravend. En nauwelijks kwam van de ene patrouillewagen het
bericht dat de menigte verspreid was, of in een andere
buurt begon iemand te kermen 'dat er allemaal provo's op
hem af kwamen!'
Tobia zat berustend in een
hoek. Het was duidelijk dat er temidden van deze
oorlogshandelingen geen plaats was voor seksueel
verkeer.
Daarop betrad Marco Beile
het pand en het had Tobia niet verbaasd als Marco in
alexandrijnen van wal was gestoken. De hele situatie
deed hem ergens onweerstaanbaar aan de Gijsbrecht denken.
Tenslotte was het decor min of meer hetzelfde. Wat Marco
zei kwam er ongeveer op neer dat het hemelse gerecht zich
erbarmd had.
'Ze trekken af!' riep
Marco triomfantelijk.
'De smeerlappen,' mompelde
Tobia.
Beneden klonk enig lawaai,
de voordeur knalde dicht en even later verscheen Ramses,
op pantoffels en met een broek die door midden was
gescheurd. Met in iedere hand een pijp vertelde hij van
de Dam te zijn gekomen, in draf, met een paar
knuppelzwaaiende agenten in zijn kielzog. Die hadden het
blijkbaar niet in orde gevonden dat er zomaar iemand met
een raar hoofd en op pantoffels over de Dam liep. Dit
bodeverhaal in onderbroek werd met verontwaardiging
aangehoord. Lummetje zette zich achter een naaimachine
teneinde de broek te repareren en Marco Beile concludeerde
met scheef hoofd, dat actie het enig juiste antwoord was
op deze schofferingen. 't Was vechtenstijd, zo vechten
helpen mocht. En door de bekwame revolutionair geleid
stormden de aanwezigen het pand uit. Wie achter bleven
waren Lummetje, de inmiddels in slaap gevallen Ramses,
JWS, Toosje en Tobia. Toosje legde hoestend uit dat haar
aanwezigheid pas gewenst was als er werkelijk narigheid
dreigde. Zij kende de meeste agenten van naam en die gingen
er in de regel wel van door als ze haar zagen, bang gebeten
te worden of haar te moeten opsluiten. Lummetje wilde zijn
huis niet alleen laten en Tobia klapte vertwijfeld met het
bekje. Toen nam hij de vakman terzijde en sprak hem misnoegd
toe.
'JWS! Wat gaan we nou doen?
Zo wordt het niks.'
'Nee,' gaf JWS toe en krabde
zich het hoofd. 'Maar aan de andere kant weet je nooit wat
er gebeuren gaat.'
Tobia zweeg. Hij wist verdomd
goed wat er gebeuren ging: weer geen ene mallemoer. Helaas
zat hij te suffen, net als de vakman. Anders hadden ze
misschien gemerkt dat Toosje en Lummetje met elkaar smoesden,
voordat Toosje naar Tobia toe sloop.
'Help me eens even,' zei ze
en wenkte hem. Tobia stond brommerig op. Wat wilde ze nou?
Toosje nam hem mee de kamer uit en duwde hem de trap op.
'Je moet eventjes meekomen,'
zei ze poeslief, 'ik geloof dat er iets geregeld moet
worden!' En ze trok hem een kamertje in.
Beneden was Lummetje klaar
met de broek van Ramses, die luid snurkend op de bank lag.
Toen begon Lummetje de onrustig snuivende JWS te fixeren.
'Jouw broek zit niet goed
hoor,' zei hij. 'Kan je hem niet even uittrekken, schat?
Dan leg ik er een zoompje in.'
JWS keek vuil terug. Hij kende
dat. Hoewel, zo argwanend hoefde je niet te zijn. En hij had
gelijk, die broek zat niet jofel.
'Au! Help! Lamelos!' hoorde
hij boven iemand gillen.
Het was Tobia, die op een
wrede manier uit zijn erotische dromen werd gewekt. Hij
was zich juist aan het voorstellen geweest hoe het Gezicht
met de hazelnootbruine ogen hem teder op zijn mond kuste,
toen iemand hem met geweld op het bed gooide en zijn broek
uit trok.
'Wat moet dat?' brulde Tobia.
'Waarom doe je dat?'
'Omdat ik nou wil neuken,'
zei Toosje eenvoudig en greep naar het Instrumentarium.
'Ja maar, ja maar!' stamelde
Tobia. Hoor eens, dit was niet de bedoeling. Wellicht had
hij dit in vroeger tijden, toen hij nog achter zijn pik aan
liep, een mooie en opwindende geschiedenis gevonden, maar
sedert hij door oude Zwitsers was volgegoten met oude
Zwitserse heildranken en dientengevolge bezocht was door
hemelse visioenen, had hij steeds half en half Hogere
Gedachten gekoesterd, al werden die dan wel eens
verontreinigd door billen. Het was niet meer de
ongecompliceerde teeldrift van vroeger, die hem de stad in
dreef met zijn vakman. En het was zeker niet de bedoeling
dat dit sparninkel zijn eerste liefde werd. Toosje zat nu
boven op hem en ramde met haar schaambeen tegen het
Instrumentarium, dat als een dood garnaaltje wegkroop.
'Lazer nou op!' gilde Tobia.
'Ik wil helemaal niet!'
Jezus, dit sloeg wel alles.
Terwijl alle tot nu toe door hem aangezochte dames òf
op de loop waren gegaan, òf het slachtoffer waren
geworden van omstandigheden, werd hij nu uitgerekend
verkracht door deze vormloze resusaap. Toosje gromde
woedend. Altijd hetzelfde, die knullen liepen de hele dag
hijgerig rond en als je ze dan greep waren ze nergens meer.
Ze bukte zich en zette haar tanden resoluut in het
Instrumentarium. Het gegil van Tobia mengde zich met dat
van JWS, die beneden inmiddels in zijn onderbroek door het
huis holde, achterna gezeten door de amoureuze Lummetje.
Op dat moment daagde Rudolf op, met een bloedneus en een
buil en kermend. Hij wierp een treurige blik op de beide
heren.
'Leuk hoor!' snotterde Rudolf.
'Iedereen wordt in elkaar geslagen en jullie gaan hier maar
een beetje van bil of er niks aan de hand is!'
Tobia verscheen, zeer
verwilderd en broekophijsend, met achter zich Toosje,
kwaadaardig snuivend. Er klonk andermaal
gestommel op de trap en Luizewijn de cineast wankelde
binnen, met een hand op zijn rug. Rudolf was inmiddels
aan een sterfscène bezig en meldde kreunend, dat
Marco Beile in de val was gelopen en dat een onverwachte
concentratie van marechaussee en politie hem had omsingeld
om hem op te sluiten of in elkaar te timmeren. En hij was
op die manier 'in 't harrenas gestorven.'
En Luizewijn berichtte verder
hoe de vijand 'met syn bemorste Poock' niet alleen
Marco, maar iedere voorbijganger in de binnenstad naar het
leven stond. 'Sacco Hartog hebben ze ook gepakt!' gromde
Luizewijn. 'Kan je nagaan! Als ze hun eigen soort in elkaar
hengsten, moeten ze helemaal gek zijn geworden!'
Tobia sprong op.
'Waar heb je dat gezien?'
vroeg hij.
'Op de brug bij Dicker &
Thijs. Waar zou Sacco anders in elkaar getrapt moeten
worden, dan bij Dicker & Thijs?'
Tobia ontvlamde weer geheel.
Dit was nu al de tweede keer dat hij moest horen hoe zijn
jeugdvriend door de heidenen werd gekastijd! Maar ditmaal
zou hij beter ingrijpen. Van het geslachtsleven moest hij
nu toch niets meer hebben, met de gebitsafdruk van Toosje
in zijn Instrumentarium. En zo trokken ze onder aanvoering
van de eensklaps zeer strijdlustige Tobia de stad in, om
te zien of er nog iemand te redden viel. JWS draafde
piepend mee, maar Tobia keurde zijn vroegere vakman geen
blik waardig.
'Jij had het goed versierd,
hoor!' grauwde hij tegen JWS. 'Terwijl ik aan de vrouwen
bloot sta, wordt hij achterna gezeten door een vent! Fraai
hoor. Noem je dat gezellig uitgaan?'
'Laten we nou naar een
café gaan,' mierde JWS, hijgerig voorthollend.
Het was duidelijk dat zijn
vakkennis hier niet meer mocht baten.
'Leuk ja, modeontwerpers
versieren!' beet Tobia hem toe. 'De deskundige! Eerst
gaat hij naar de flikkertent. Dan wordt hij intiem met
een heer.'
'Hou nou eens op,' snauwde
JWS, 'jij naait met Toosje. Dat is veel erger, dat is
sodomie!'
'De verkeerde soort van
meiden, huh? Eventjes iets drinken in Amsterdam!
Gezellig met de meisjes naar bed! Geniaal!'
Zo scholden de beide
voormalige collega's elkaar nog een tijdje uit.
Op het Leidseplein kwamen
ze Sacco tegen. Kleddernat, het Stijlgroep-kostuum als
een dood blad om zijn lijf. Hij blies als een stoomketel
en rook erg dood.
'Heb je in de gracht
gelegen?' vroeg Tobia deelnemend. Hij zag nu ook dat
Julia Ockenburg in Sacco's gezelschap was, met
opgetrokken neusje. Sacco hijgde en becijferde hoeveel
liter water een double-breasted kostuum wel kon bevatten.
Inmiddels was het plein een baaierd aan het worden van
hollende mensen, agenten te paard, overvalwagens en
honderden nieuwsgierigen, die er in weerwil van de
herhaalde waarschuwingen per luidspreker, niet over
piekerden om zich al dit fraais te laten ontgaan, maar
wel zeer verontwaardigd werden als ze in de hitte van
de strijd klappen opliepen. De volle maan hing als een
vergissing van de toneelmeester boven het plein. De
lichtreclame knipperde aan en uit of er niets aan de
hand was. Het Leidsepleintheater ging net uit en de
bioscoopbezoekers, die binnen een artistieke rolprent
hadden gezien, vielen buiten midden in een
zéér breedbeeld spektakelproduktie, waar
de heren Cecil B. de Mille en Luis Bunuel samen de regie
over schenen te hebben gevoerd. De plotselinge omschakeling
van toeschouwer naar onbezoldigd figurant was de meesten te
veel en men trachtte struikelend het vege lijf te bergen.
En midden in al deze onoverzichtelijke waanzin holden Tobia
en gezellen over straat en vonden tenslotte enige beschutting
in het
voorportaal van de Schouwburg. Tobia hoorde van Sacco wat
er gebeurd was: hij had samen met Julia een film gezien in
De Uitkijk en was om de hoek op een charge van de politie
gestoten. Iedereen was gaan hollen, behalve Sacco, want een
Fries loopt niet weg voor een stel Hollandse agenten en
zeker geen Fries in een Stijlgroep Groningen-kostuum. Pas
na enige zeer harde klappen was hij gaan rennen en tenslotte
bij een worsteling met een paar agenten in de Prinsengracht
terecht gekomen. Julia, die als een verwilderd aapje om zich
heen keek, klemde zich vast aan Tobia, waarschijnlijk omdat
Sacco nat was en stonk. Tobia legde zijn arm om de slanke
leest van het meisje en voelde opeens dat het tijd was om
Heldendaden te verrichten. Toosje zocht naar Marco Beile,
die volgens de laatste berichten hier ergens gezien was.
Inmiddels was de gewone strijdtechniek van toepassing
geworden. Als de politie zich richting Leidsestraat bewoog,
ontploften aan de andere kant van het plein een paar
rookbommen en niet zodra stormden de ordebewaarders
derwaarts, of ergens in het Kleine-Gartmanplantsoen begon
het te spoken. Zo bleven de krijgers en hoplieden van
Gijzelbreght van Hall vruchteloos rondjes draaien, allerlei
volmaakt onschuldige burgers op het hoofd timmerend, terwijl
de eigenlijke onruststokers zich tussen de menigte
verspreidden.
JWS stond in een hoekje te
zeuren. Tobia, die nu door Marlon Brando gespeeld scheen te
worden in diens jonge jaren, hield Julia in zijn armen en
keek manhaftig. Reeds nam hij in gedachten lof in ontvangst
van zijn familie en al de Ockenburgen en Fakkeloren, voor
de door hem verrichte Daden. Daar had hij toch maar even
Julia, een reine maagd, gered uit de handen der
goddelozen!
Een nieuwe bode draafde het
beeld in. Een van Marco's luitenants, die kwam vertellen
hoe het zo ver gekomen was. Toen de vijand nu de Dam had
ingenomen, was Marco met de harde
kern over het Koningsplein gevlucht om bij het Huis van
Bewaring een nieuwe haard van verontwaardiging te stichten.
Het was immers de bedoeling dat de daarbinnen opgesloten
zittende Hansje Politicus het lawaai zou horen. Maar in de
Leidsestraat waren ze onverwacht op een menigte politie
gestoten en toen werd duidelijk dat Marco Beile door foto's
in de pers en dergelijke te zeer aan de vergetelheid ontrukt
was. Agenten in burger hadden hem gevolgd en zodoende had de
vijand hun de pas afgesneden. Op dat ogenblik werd het
verhaal onderbroken, want de politie deed met de lange lat
een uitval in de richting van de Schouwburg. Inderhaast
hobbelde iedereen in de richting van de parkeerplaats op
het plein. Tussen alle auto's in was het niet makkelijk om
een massale aanval uit te voeren. Samen met Julia kroop
Tobia tussen de wagens door. Julia begon beverig te roepen
dat ze naar huis wilde.
'Me Tarzan, you Jane,' sprak
Tobia sussend, al was het niet duidelijk wat Tarzan ineens
in Vondels treurspel deed. In ieder geval zou Tobia er voor
zorgen dat Julia's 'reinigheid en maeghdelijcken staet'
bewaard bleef.
Tussen Toosje en Rudolf
inhangend, werd Marco Beile aangevoerd. Hij bloedde uit
zijn neus en was er deerlijk aan toe.
'Ze hebben hem in elkaar
geslagen!' bracht Rudolf uit. 'We moeten hier weg!'
'Teringlijers!
Tiefesklote-faksisten! Laten ze d'r ouwe moer gaan naaien
met de nijptang!' gilde Toosje en meer van dat soort
raadgevingen aan het adres van het gezag. Marco Beile deed
er voor het eerst zelf het zwijgen toe.
Tobia werd het nu wel onrustig
te moede. Langs Reynders kwam politie, van de Lijnbaansgracht
bij de oude melkfabriek kwam politie, het zou niet lang meer
duren of de vijand zou hen in de gaten krijgen en het was
duidelijk dat er van veel discipline onder het krijgsvolk
geen sprake meer was.
De morgenstond beloofde een schitterende dag en boven de
weilanden hing een nevel. De Rolls Royce van Ludovic naderde
Haarlem en de inzittenden bekeken elkaar. Met Tobia was
het weer eens moeilijk gesteld. Hij had de indruk gekregen
dat
het met Julia's maeghdelijke staet wel mee viel en
gehinderd als hij werd door het harnasachtige Tenue, had
hij de inval gekregen de zeer natte en bibberende Sacco
zijn kleren aan te bieden. Zo zou hij zijn verovering aan
het naakte lijf kunnen drukken en tegelijkertijd zijn
vriend in nood helpen. De Rolls was groot genoeg voor
verkleedpartijen en zo zat Sacco halverwege Haarlem met
het veel te kleine Tenue aan te lijken op een uit zijn
kleren gegroeide Amerikaanse veedrijver en Tobia zat in
het vroeger zo gevreesde nakie. Marco Beile ontging dit
alles, die keek met dikke ogen voor zich uit en zijn
luitenant was in slaap gevallen. Alleen JWS keek vanaf
de voorbank achterom en volgde de verrichtingen van zijn
vakgenoot met stijgende verwondering door de glazen ruit,
die de wagen in twee compartimenten verdeelde.
'Kijk nou eens, hij kleedt
zich uit, dadelijk neemt hij haar!' hijgde hij tegen
Ludovic.
'Dat denk ik niet,' zei
deze.
'Nou, hij pakt haar anders
wel, hoor!' rapporteerde JWS.
'Dat is het probleem niet,'
zei Ludovic. 'Maar ik heb redenen om aan te nemen dat zij
hem niet terug pakt. Ofschoon het in een rijdende Rolls
Royce geen onaardig idee zou zijn, zal hij haar niet
pakken.'
'Hoe weet je dat? Vrouwen
doen soms de meest onverwachte dingen!'
Ludovic schudde het oude
hoofd. 'Ik kijk gewoon in mijn spiegeltje.' Hij glimlachte
droefgeestig. 'Overigens een nette vechtpartij, daar in
Amsterdam. Er werd niet geschoten. Dat deden ze vorige
week in Nairobi wel. Heel storend.'
JWS stond op het punt te
vragen wat Ludovic dan wel vorige week in Nairobi moest,
maar zijn aandacht werd afgeleid door nieuwe ontwikkelingen
op de achterbank. Julia was blijkbaar erg gehecht aan
Tobia's Tenue, want ze lag nu weer in Sacco's armen,
terwijl Tobia dit met het Instrumentarium droef terneer
tussen de benen aanzag. Hij was niet weinig ontdaan.
Daar had hij alles zo slim bedacht en daar kroop zijn
beschermelinge waarachtig weer bij Sacco op schoot of
er niets gebeurd was!
'Nou zit ze weer bij hem!'
zei hij geheel overbodig tegen Marco Beile.
'Waweilje,' pruttelde
Marco. 'Hijwijlje dewijle kwijle?'
Waaruit hoogstens viel op
te maken dat het met de revolutie ook niet meer was wat
het geweest was.
De Ouwe Tobia zat met een niet geringe kater en een nog
veel groter schuldbesef in zijn kamerjas en nuttigde een
glaasje Alka Seltzer. De preek over de begeleiding van de
seksualiteit van de jeugd met liefde was nog niet voltooid
en de vader maakte zich bittere verwijten over zijn
plichtsverzaking. Nadat Sacco en Julia zich de vorige
avond uit de voeten hadden gemaakt, waren hij en Ockenburg
door sentimentele gedachten overvallen en menig Bokmaatje
was geplengd ter herinnering aan tempo doeloe en voorbije
schavuitenstreken.
'Met liefde moeten wij de
jeugd tegemoet treden op het pad dat leidt naar de
vervolmaking van de natuurlijke vreugde,' las Ouwe Tobia.
Wat een onzin.
Hij nam een slok Alka Seltzer
en wachtte devoot.
'Bawaaaaph!'
Ziezo, die was er uit. Nu de
liefde nog. Hij draaide een vel papier in de machine. O,
dat hoofd. Ach, dat schuldbesef. Hij begon moeizaam te
tikken.
'Want het is ook de liefde,
die de jonge mens moet leiden naar de uiteindelijke
ommekeer in het leven. Zo heeft Paulus het gezegd in
'Bawaaaaaaph!'
Ouwe Tobia loerde met ogen
als verdroogde krenten in de grijze ochtendschemer. Here,
doe mij een teken, dacht hij automatisch,
zonder daar enige reactie op te verwachten. Prompt stopte
er een Rolls Royce voor het huis. Het portier ging open.
Een spiernaakte kerel sprong er uit en rende met de handen
voor de schaamte de tuin in. Er werd gebeld. Ouwe Tobia
ging als in een droom naar de deur en even later liep zijn
zoon met snelle witte billen de trap op.
'Waar heb jij gezeten?'
brulde Ouwe Tobia fluisterend.
'O, niks, in Amsterdam, Pa!'
zei de nudist en was verdwenen. Waarop de vader de preek
aangaande het seksuele ontluiken van de jeugd met liefde
uit de machine rukte en met liefde in duizend stukken
scheurde, waarna hij met lekkende vulpen een tirade het
licht deed zien aangaande de hoererij, de
HEERE HEERE, de Boze en de Zonde,
welke zijn vader Oertobia niet misstaan zou hebben.
Marco Beile lag op de sofa in de hal van Het Kapitool,
onder het portret van Louis Robert Praetorius, Officier
in 't Leeger van de Koning van Pruisschen. Hij had een
verband om zijn hoofd en naast hem stond Jansen, de
huishoudster en deelde hem mede dat zij de hoop koesterde
dat de jongeheer zich binnenkort beter mocht voelen.
Marco staarde voor zich uit.
'Het gaat geloof ik wel
weer,' zei hij. 'Ik heb alleen nog verrekte pijn in m'n
hoofd, zàg....' Het democratische accent was hem
in het uur van beproeving ontschoten. Het kromme been
niet, dat was nu inderdaad krom.
In de torenkamer studeerde
Ludovic viool, terwijl Tobia, in de vertrouwde ouderwetse
vodden, zojuist op de Solex was weergekeerd. Hij zat op
het terras met JWS en de luitenant van Marco Beile.
Tobia's vertrouwen in vaklieden was natuurlijk danig
geschokt. JWS zei voorzichtig, dat je de geluksfactor ook
niet mocht onderschatten, waarop Tobia hem herinnerde aan
het bestaan van een ongeluksfactor, al dan niet een oude
Hadji zijnde. Rudolf, de enige die Tobia kende die ook
meestal alleen
was, keerde terug van een wandeling in de tuin. Tobia moest
niet zo zeuren, het was tegenwoordig toch allemaal nogal
makkelijk, zei Rudolf. Tobia hoorde hem zwartgallig aan.
Ja, goed lullen hadden ze. Het was niets dan sex geblazen
tegenwoordig, het leek wel of het iets was dat gisteren was
uitgevonden, zoals televisie. Van de ene kant werd je overal
door de media aan je hoofd getoeterd dat de seksuele revolutie
daar was en van de andere kant hoorde je iedere dag van
conservatieve zijde dat er maar raak gedaan werd tegenwoordig,
maar de kleine man stond zoals gewoonlijk weer buiten, want
in de praktijk was hem niets van al die zedeloosheid of
desgewenst vrije moraal gebleken. De seksuele revolutie scheen
een wel zeer papieren tijger te zijn en het mocht dan waar
zijn dat er tegenwoordig maar raak gedaan werd, dat werd het
in ieder geval noch mèt hem, noch dóór
hem. Op die tirade wist niemand zo gauw iets terug te zeggen
en Tobia dwaalde in de half verwilderde tuin rond, tot hij een
oude ligstoel vond in een zonnig hoekje aan de voorzijde van
het huis, waar hij onderuit ging om bij te komen van de
afgelopen nacht.
Hij schrok wakker uit een Zwitserse droom vol kristallen
sneeuwlandschappen, waar hij doorheen gleed aan de zijde
van de honingblonde droom. Het grind knerpte, er reed een
Mini met vervaarlijke snelheid naar het huis. 'Een lekkere
wijvenblik,' noemde Tobia zo'n autootje, omdat er vaak
stewardessen of andere dames in zaten die zelden van
verkeerde makelij waren. Hier stapte ook zo'n dame van de
wereld uit, in een elegant zonnejurkje met een grote bril
en een handtas. Hij had het gevoel, dat hij haar kende.
'Daag!' riep de werelddame met
een poeslief stemmetje en huppelde draaienden bils het
terras op. 'Is Saccie hier?' Het was Wieteke! Hoe kwam die
plotseling hier? Tobia zoende en gaf een handje en maakte
zich mompelend op om Sacco even te
gaan halen. Waar was die eigenlijk gebleven? Terwijl
Wieteke zich met JWS onderhield, begon Tobia vruchteloos
een paar van de veertig kamers te inspecteren en ging het
toen maar vragen aan Ludovic.
'Sacco?' vroeg Ludovic, de
viool onder zijn kin. Hij keek Tobia peinzend aan.
'Mozart,' zei hij. 'Dat is
toch niet te gek op dit uur van de dag?'
'Jawel, maar Wieteke is
hier.'
'Zo,' mompelde Ludovic. 'Dat
is heel interessant. Ik weet alleen niet of ze het goed
zal vinden dat Sacco in bed ligt met Julia Ockenburg.
Wees zo goed en houd haar nog wat aan de praat, dan zal
ik eens zien of ik hem voorzichtig kan inlichten. Anders
ben ik bang, dat het weer tot stuitende tafereeltjes
zal komen.'
Tobia ging bedrukt terug
naar beneden. Hij kende Wieteke, net kwikzilver en als
het moest net zo giftig. Hoe hield hij haar ooit lang
genoeg tegen? Het Kapitool was wel een enorm groot huis,
maar de kans dat Wieteke op goed geluk de verkeerde kamer
binnen zou rennen, mocht niet uitgesloten worden geacht.
Hij moest inderdaad de goede zeden zien te bewaren, al was
het dan in schijn, maar goede zeden waren in de regel niet
anders dan schijn. Hij kreeg een idee. Misschien was dit
alsnog de kans om iets te redden van zijn oorspronkelijke
plannen! Hij stapte naar Wieteke toe en deelde haar mede
dat Sacco in het bad zat. Dat betekende dat Sacco voorlopig
niet tevoorschijn zou komen, want hij was een erkend
badzitter, die minstens een vol uur aan zijn gesoigneerde
entree placht te besteden.
'O, dan zal ik even zijn rug
wassen!' riep Wieteke en betrad met elegante stapjes het
huis.
'Nee, dit lijkt me
psychologisch niet het goede moment!' stotterde Tobia
en sneed haar haastig de pas af. 'Hij zal je na die lange
scheiding als goed gekleed man in z'n armen willen drukken
en niet door jou gewassen willen worden!'
'Ik was altijd Saccie's rug!'
protesteerde Wieteke, terwijl Tobia haar een kamer in loodste.
'Dat vindt ie fijn!'
'Maar toch geloof ik dat ie het
nu fijner vindt als je even wacht. 't Is een soort van
verrassing.'
Wieteke ging op een sofa zitten
en keek Tobia aan.
'Wat doe je toch hijgerig en
vreemd? Is er iets?'
Tobia stortte zich bijna op
haar en kwam nog net op een als decent te aanvaarden manier
naast haar terecht.
'Nee, nee, er is niks,' haastte
hij zich te verklaren. 'Alleen... weet je dat ik eigenlijk
nog vaak terug denk aan die keer in Amsterdam?'
Wieteke schudde peinzend het
hoofd. Dat Tobia een beetje gek was, dat wist ze wel en dat
hij enigszins gefrustreerd was had ze wel gemerkt, inderdaad.
Maar dat hij, na haar amper gezien te hebben, met koortsige
ogen bijna op haar schoot ging zitten en wartaal
uitsloeg....'
'We hebben je erg gemist!' ging
Tobia verder. 'Je hebt er geen idee van. Sacco en ik zeiden
laatst nog tegen elkaar...'
'Waar blijft Sacco nou?' hield
Wieteke vol. Genade, als Ludovic de zaak nu maar goed
aanpakte, maar ook weer niet zo goed dat Sacco te vroeg kwam
opdraven. Tenzij Sacco niet meer wilde draven en het pand
stiekem verliet met Julia. Hij besloot in ieder geval maar
tot actie over te gaan. Als hij nu een klap voor zijn bek
kreeg, was dat een eervolle verwonding, opgelopen in de
strijd tot behoud van de eer van zijn beste vriend. Hij greep
Wieteke bij haar heupen en trok haar half op schoot.
'Kijk eens hier, ik meen het
eerlijk,' fluisterde hij, jij bent de vrouw van mijn beste
vriend en we kennen elkaar toch goed...' Zo sprekend trok
hij de rits van Wieteke's zonnejurk open en stak een hand
naar binnen. De kabouters begonnen als gekken heen en weer
te hollen en het Instrumentarium roerde zich. Wieteke roerde
zich ook.
'Laat dat, zeg! Dadelijk komt
Sacco binnen!'
'Nee, nee, nee, hij is nog
lang niet klaar!'
Ik ook niet, dacht Tobia en
smoorde verder verzet in een wanhopige omhelzing. Hij
bedacht met schrik, dat Sacco inderdaad nog maar niet klaar
moest zijn. O jee, het had er alle schijn van dat hij zich
met zijn slimme plannetje weer knap in de nesten had gewerkt.
Wieteke hijgde en keek Tobia onthutst aan. Ze vroeg zich af
of ze hem maar niet meteen de hersens in zou slaan met de
Empire pendule van Ludovic. Maar aan de andere kant was het
duidelijk dat Tobia inderdaad opgewonden was en die bobbel
tegen haar heup kon ook bezwaarlijk geacteerd zijn. Maar ze
was niet voor niets een tijd in de verpleging geweest. Dus
glimlachte ze en trok toen behendig de wel bedenkelijk lange
rits van Tobia's kampeertent open. Tobia vatte haar bij de
tiet. Ha, aan de brutalen de halve wereld! Over haar schouder
heen kon hij door het raam de tuin in kijken en het werd hem
te moede of faunen en nimfen een woeste voorjaarsdans
uitvoerden tussen de berken. Hij sloot verzaligd de ogen
en opende ze direct weer. Daar liep JWS, met naast zich Julia
Ockenburg. O god! Waar was Hartog dan? Hartog was in aantocht!
Maar verder kwam hij niet. Wieteke had het Instrumentarium
gepakt en gehanteerd op zodanige wijze dat Tobia explodeerde
als een nat rotje, waarna ze het in elkaar zakkende
lichaamsdeeltje snel en zakelijk reinigde met Tobia's zakdoek
en het weer in de tent stopte. Toen ritste ze de broek dicht
en op precies hetzelfde moment ging de deur open en kwam
Sacco stralend het vertrek binnen, gekleed in een pak van
Ludovic. De beide gelieven vielen elkaar in de armen en Tobia
maakte dat hij weg kwam. Wankelend liep hij het terras op.
Dit was dus wat men noemde klaarkomen. Zo, zo. Maar was het
de bedoeling dat de onderhavige persoon niet eens de tijd
kreeg om zich te realiseren welke biologische processen zich
aan hem voltrokken? Of liever gezegd, voltrokken werden.
Inderdaad, hij had niet genaaid, hij was voltrokken.
Er stak een koele wind op en wolken schoven voor de zon.
Iedereen was weg en Tobia zat alleen op het terras en
kreeg het koud. Ludovic kwam aan hinken, met een vage
voldane glimlach.
'Dat hebben we geloof ik
keurig voor elkaar gebracht,' stelde hij vast.
Tobia zweeg en keek met
omfloerste blik in zijn kruis.
'De eer is gered, iedereen
is tevreden!' zei Ludovic en haalde een doosje Simon Arzt
tevoorschijn. 'Als ik je een sigaret mag aanbieden?
't Schijnt je nogal aangegrepen te hebben.'
'Gegrepen ja,' mompelde
Tobia, 'dat is het goede woord.' En hij legde besmuikt
uit wat er gebeurd was.
Ludovic nam een sigaret,
borg het doosje weer zorgvuldig weg en streek een
lucifer af, want hij zei aanstekers als een vorm van
snobisme te beschouwen. Peinzend stak hij de sigaret
aan en inhaleerde diep.
'Ja,' zei hij uiteindelijk
langzaam, 'het is wel een handig meisje in ieder geval.
Maar inderdaad, seksueel contact kan je zoiets niet
noemen. Dit is geen minnares, dit is de
mijnopruimingsdienst.'
Met welke uitspraak wij dit schrijven besluiten, in de hoop de lezer binnenkort melding te kunnen maken van de verdere lotgevallen van
Uw Terneergeslagen Vriend Tobia |
Inhoud op internet gezet met toestemming van Lennaert Nijgh.
De copyrights blijven onverkort geldig.
Transcripties kunnen overname-fouten bevatten. Correcties zijn welkom.
|
|